Joods-Christelijke Dialoog

Deze bijdrage van Lukas de Groote verscheen eerder in Stethoscoop op Genesis, uitgegeven door de stichting Amphora Books, 2010. 

Jitschak te Gerar 
 
Vers 1: En het geschiedde dat er honger was in het land, afgezien van de eerste honger die er in de dagen van Avraham geweest was. En Jitschak ging naar Avimelech, de koning van de Filistijnen, te Gerar.
De eerste honger: deze eerste periode van honger wordt beschreven in Genesis 12. Elke aartsvader maakt in zijn leven een periode van honger door. Avraham in Genesis 12, Jitschak hier in Genesis 26 en Jaäkov in Genesis 41.
Avimelech: in Genesis 20 is ook sprake van Avimelech, de koning van Gerar. Dat was kort voor de geboorte van Jitschak. Jitschak was veertig jaar toen hij Rivka als vrouw kreeg (zie Genesis 25:20), en twintig jaar later werd de tweeling geboren (zie Genesis 25:26). In Genesis 25:27 staat dat de knapen groot werden. Ze zullen toen de puberteit gehad hebben. In Genesis 26:34 wordt verteld dat Esau veertig jaar oud is. Genesis 26 zal dus spelen zo’n tachtig tot honderd jaar na de eerste episode met Avimelech in Genesis 20. Met Avimelech kan dus moeilijk dezelfde persoon bedoeld zijn. Avimelech betekent mijn vader is koning. Het zou daarom een titel kunnen zijn. Waarschijnlijk was het koningschap over Gerar overerfelijk.
Vers 2: En de Eeuwige liet zich aan hem zien. En hij zei: Daal niet af naar Egypte. Woon in het land waar ik je van zal zeggen…
Daal niet af naar Egypte: Blijkbaar was Jitschak van plan naar Egypte ‘af te dalen’. Dit ‘afdalen’ is de normale uitdrukking als het gaat over het reizen van Kenaän naar Egypte. Hiermee wordt niet alleen het letterlijke afdalen bedoeld, maar ook het symbolische afdalen. Gewoonlijk was in Egypte nog graan te koop als er in Kenaän en omringende landen tekort was. Zowel Avraham als de zoons van Jaäkov trekken naar Egypte in tijden van honger. Blijkbaar vindt de Eeuwige het voor Jitschak niet een geschikte plaats om te overleven.
Wonen: hier staat het woord ‘sjachan’. Het is meer dan ‘als vreemdeling vertoeven’, maar het is ook niet het gewone woord ‘jasjav’: ‘zitten, blijven, wonen’. Het laatste woord duidt aan dat men zijn bestemming bereikt heeft. ‘Sjachan’ is meer ‘in vrede met zijn omgeving ergens verblijven’ (volgens Hirsch).
Ik zal zeggen: wát de Eeuwige van het land zal zeggen, wordt hier niet meegedeeld. Of is bedoeld wat ons in vers 3 verteld wordt. Dan slaat dit zeggen op wat volgt.
Vers 3: Verblijf als vreemde in dit land, en ik zal met jou zijn, en ik zal jou zegenen. Want aan jou en aan jouw zaad zal ik al deze landen geven. En ik zal oprichten de eed die ik aan Avraham, jouw vader, gezworen heb.
Als vreemde verblijven: Jitschak moet wel in dit land wónen, maar hij moet niet assimileren. Hij moet ‘vreemdeling’ blijven.
Al deze landen: Filistea, maar blijkbaar ook Kenaän. Maar niet Egypte.
Deze: net als in Genesis 19 ontbreekt hier de slotletter, de letter H. Letterlijk staat er: deze landen, de godheid. De Midrasj zegt hierover: dit woord duidt aan dat het land weerbarstig is. Het geeft zijn inwoners een moeizaam bestaan doordat het afhankelijk is van regenval en dauw. Toch kan het een land worden van ‘melk en honing’, door de zegen van God en de inspanning der mensen. Zo kunnen de nakomelingen van Jitschak een voorbeeld, een zegen zijn voor alle volken.
Oprichten: gestand doen, maar tegelijk een teken zijn voor anderen.
Gerar: zie vers 1. Mogelijk dat er een verband te leggen is tussen de naam van deze stad en ‘geer’, het woord voor ‘als vreemde verblijven’.
Vers 4: En ik zal jouw zaad veel maken als de sterren van de hemel, en ik zal jouw zaad geven al deze landen, en in jouw zaad zullen alle volken der aarde zich zegenen.
Zich zegenen: dit kan ook vertaald worden met ‘zij zullen elkaar zegenen’ of met ‘zij zullen gezegend worden’. Het begrip ‘zegenen’ houdt in ‘de ander het goede toewensen’, maar ook concreet ‘de ander weldoen’. Dit ‘zegenen’ kan zowel betrekking hebben op God als op mensen. Van oorsprong betekent het woord ‘zegenen’: ‘de ander sterk maken’.
Vers 5: Omdat Avraham gehoord heeft naar mijn stem. En hij bewaarde mijn opdracht, mijn geboden, mijn inzettingen en mijn leringen.
Horen naar de stem: hiermee wordt met name bedoeld dat iemand hoort naar de bedoeling van de woorden van een ander en gehoorzaamt.
Bewaren: dat is zorgvuldig in acht nemen.
Opdracht: hierin zit het zelfde woord ‘bewaren’. Het wordt vooral gebruikt als priesters Gods opdrachten moeten uitvoeren.
Gebod: ‘mitswa’; afgeleid van ‘gebieden, bevelen’.
Inzetting: wat vastgelegd is in een wetboek.
Lering: ‘tora’: afgeleid van het woord ‘leren’, ‘onderwijzen’. Het is ook de aanduiding van de vijf boeken van Mosje.
Vers 6: En Jitschak ging wonen in Gerar.
Dit is één van de veertien verzen in de Tora die uit slechts drie woorden bestaan.
Wonen: in vers 3 had de Eeuwige Jitschak gezegd als vreemde te verblijven, maar hier staat dat Jitschak ging wonen (jasjav) in Gerar. Hij lijkt daarin op Lot die – volgens Genesis 14:12 – in Sedom was gaan wonen. Avraham had al gezegd in Genesis 20:11: Ik dacht, er is geen vrees voor God in deze plaats.
Vers 7: En de mannen van de plaats vroegen naar zijn vrouw. En hij zei: mijn zuster is zij. Want hij was bang te zeggen: het is mijn vrouw. Opdat de mannen van de plaats mij niet doden vanwege Rivka, want zij is goed van uiterlijk.
Plaats: met opzet zal de schrijver niet het woord ‘stad’ of ‘Gerar’ hier gebruiken, maar ‘plaats’: ‘makoom’. Een makoom is een plek waar men thuis is. Worden de mannen hier vrijpostig in hun vragen omdat Jitschak hier is komen wonen?
Vragen naar iemands vrouw: men zou naar iemands welzijn kunnen vragen, maar naar iemands vrouw te vragen is ongepast.
Zijn vrouw: het was blijkbaar duidelijk dat Rivka de vrouw van Jitschak was.
De hapering in dit vers zou een aanduiding kunnen zijn van de ontreddering van Jitschak. Er ontbreekt namelijk: Jitschak dacht. Wil de schrijver hiermee misschien suggereren dat Jitschak enigszins beperkt was in zijn denkvermogen?
Te zeggen: letterlijk ‘door te zeggen’, wat weer duidt op een officiële bekendmaking.
Goed van uiterlijk: In Genesis 24:16 staat dat Rivka zeer goed van uiterlijk was. Daar wordt een – objectieve – beschrijving van Rivka gegeven. Hier is het de echtgenoot zelf die van zijn vrouw zegt dat zij ‘goed om te zien’ is, en niet ‘zeer goed’. Zag Jitschak al niet zo scherp meer? In Genesis 27:1 is hij oud geworden en blind. Of merkt een echtgenoot de schoonheid van zijn eigen vrouw minder goed op? Of was Rivka minder mooi geworden nu zij ouder is geworden en een tweeling gebaard heeft?
Vers 8: En het geschiedde dat voor hem daar de dagen lang werden. En Avimelech, de koning van de Filistijnen keek vanuit het venster neer. En hij zag, en zie: Jitschak, dollend met Rivka, zijn vrouw.
De dagen werden lang voor hem: volgens Rasji slaat dit op Jitschak. Jitschak werd zorgeloos, omdat er lange tijd niets dreigends gebeurd was. Volgens anderen zou dit slaan op Avimelech. Het kan betekenen dat Avimelech zich verveelde, en niets beters te doen had dan wat rond te kijken. Het kan ook zijn dat het zomer geworden is en daardoor de dagen lang worden. En Jitschak kan niet wachten met ‘dollen met zijn vrouw’ tot het donker is geworden.
Vanuit het venster: zie het artikel hierover.
Dollen: Zie het artikel hierover.
Vers 9: En Avimelech riep Jitschak, en hij zei: Nee, zie! Jouw vrouw is zij. En hoe heb je gezegd: mijn zuster is zij? En Jitschak zei tot hem: Want ik had gedacht: opdat ik niet sterf vanwege haar.
Niet sterven: Er leek tevoren geen sprake te zijn geweest van bedreiging. Zou Jitschaks gedrag te maken hebben met het navolgen van zijn vader, die ook zijn vrouw liet doorgaan voor zijn zuster? Zie Genesis 20. Jitschak ontplooit geen eigen initiatief, hij gaat niet zijn eigen weg. Wat hij zijn vader heeft zien doen en wat hij van zijn vader gehoord heeft, probeert hij zoveel mogelijk na te volgen. Zelfs het bedrog dat Avraham bedacht toen hij Sara voor zijn zuster liet doorgaan,
Vers 10: En Avimelech zei: Wat is dit? (Wat) heb je ons aangedaan? (Het scheelde) weinig of één van het volk had bij jouw vrouw gelegen, en jij had schuld over ons gebracht.
Wat: in zijn verontwaardiging vergeet Avimelech dit woord. Hij stelt een dubbele vraag.
Eén van het volk: Rasji zegt dat hier niet bedoeld is ‘de een of andere man uit het volk’, maar ‘de ene van het volk’. Dat wil zeggen de koning zelf.
Schuld: dit is een woord dat met name het schuldig zijn tegenover God aanduidt.
Vers 11: En Avimelech gebood heel zijn volk, door te zeggen: Wie deze man en zijn vrouw aanraakt, zal zeker sterven.
Aanraken: met kwade bedoelingen.
#
Vers 12: En Jitschak zaaide in dat land en hij vond in dat jaar honderd maten en de Eeuwige zegende hem.
De honger zal hiermee tot het verleden behoord hebben.
Opvallend is de volgorde: Jitschak zaaide en vond (oogstte), en daarna wordt pas gezegd dat de Eeuwige hem zegende. Men zou verwachten dat de zegen vooraf ging aan het zaaien en oogsten. Het lijkt er hier op dat Jitschak gezegend werd door wat hij deed.
Honderd maten: bedoeld lijkt te zijn ‘honderdvoudig’.
Vers 13: *En de man werd groot, en hij ging gaande en groter wordende tot hij zeer groot geworden was.
Groot: van Avraham wordt in Genesis 13:2 gezegd dat hij ‘zwaar’ geworden was. ‘Zwaar’ betekent veel bezit hebbend, maar ook tegelijk respect afdwingend. Jitschak werd als maar groter. Betekent dit dat hij tevoren ‘klein’ was? Het woord ‘zwaar’ is een objectieve constatering, het woord ‘groot’ subjectief, dus in de ogen van de ander.
Gaande: in Genesis 24:62 stond dat Jitschak was ‘gekomen van komende’. Blijkbaar is er een ontwikkeling in zijn leven waardoor hij nu een eigen weg kan gaan.
Vers 14: En hij had een veestapel van kleinvee en een veestapel van rundvee en veel arbeid, en de Filistijnen benijdden hem.
Arbeid: meestal wordt gedacht dat met dit woord ‘personeel’ bedoeld is.
Vers 15: En al de putten die de knechten van zijn vader gegraven hadden in de dagen van Avraham zijn vader, hadden de Filistijnen dichtgestopt. En ze vulden ze met grond. Vader: tweemaal deze aanduiding. Dit kan wijzen op de afhankelijk van Jitschak van aan zijn vader. Grond: dit woord wordt op andere plaatsen vaak met ‘stof’ vertaald.
Vers 16: En Avimelech zei tot Jitschak: Ga weg van bij ons, want jij bent veel sterker dan wij.
Rabbijn Hertz zegt: Modern antisemitisme wordt grotendeels bepaald door afgunst. Zo wordt het rabbijnse gezegde bewaarheid dat wat de aartsvaders overkwam, zich herhaalt in het leven van hun nakomelingen.
Vers 17: En Jitschak ging vandaar en hij legerde zich in de beek van Gerar en hij ging daar wonen.
Beek: met dit woord zal beekbedding bedoeld zijn die in de droge tijd geen water bevatte, een zogenaamde wadi. De Staten Vertaling heeft het over ‘dal’. Een wadi is in elk geval een gevaarlijke plek om zijn kampement op te slaan, want als er bij de bovenloop van deze wadi regen valt wordt de wadi een onstuimige stroom die alles op zijn weg mee spoelt. Mogelijk dat met dit woord het beekdal bedoeld is.
Vers 18: En Jitschak keerde terug en hij groef de waterputten op die zij in de dagen van zijn vader Avraham gegraven hadden. En de Filistijnen hadden ze dichtgestopt na de dood van Avraham. En hij noemde ze (met) de namen waarmee zijn vader ze genoemd had.
Hij keerde terug en groef: dit is een typisch Hebreeuwse uitdrukking die gewoonlijk vertaald wordt met ‘hij groef weer’.
Avraham had gegraven: in geen enkel verhaal wordt het graven van een put door Avraham vermeld. Wel wordt in Genesis 21:30 verteld dat Avraham tevóren een put gegraven had. Vond de schrijver dat niet relevant om te vermelden in zijn verhalen over Avraham? Het openmaken van de oude putten is blijkbaar van meer belang.
Dezelfde namen: Jitschak ontwikkelt geen eigen initiatief. Hij treedt in de voetstappen van zijn vader.
Vader: voor de vierde keer wordt deze aanduiding gebruikt, tweemaal in vers 15 en tweemaal in vers 18.
Vers 19: En de knechten van Jitschak groeven in de beek en zij vonden daar een put met levend water.
Levend water: hiermee wordt bedoeld een put waar in de bodem een bron was die water gaf.
Vers 20: En de herders van Gerar twistten met de herders van Jitschak, door te zeggen: Van ons is het water. En hij noemde de put daar: Esek. Want zij hadden met hem ruzie gemaakt.
Esek betekent ‘ruzie’.
Vers 21: En zij groeven een andere put, en zij twistten ook daarover. En hij noemde de naam ervan Sitna.
Sitna betekent ‘aanklacht’, ‘weerstand’.
Vers 22: En hij brak vandaar op en hij groef een andere put. En daarover twistten zij niet. En hij noemde de naam daarvan Rechovot. En hij zei: Want nu heeft de Eeuwige voor ons ruimte gemaakt, en wij zullen vruchtbaar zijn in het land.
Rechovot betekent ‘ruimte’.
In vers 19 en 21 zijn het de knechten van Jitschak die groeven. Hier doet hij het zelf.
Vers 23: En hij ging vandaar omhoog naar Beëer Sjeva.
Beëer Sjeva betekent ‘put van de zeven’, of ‘put van de eed’.
Omhoog gaan: Beëer Sjeva ligt lager dan Rechovot, en toch wordt het woord ‘optrekken/omhoog gaan’ gebruikt. Dit woord zal daarom vooral een symbolische betekenis hebben. Alleen ruimte krijgen is niet genoeg. Hoger, dus belangrijker, is de plek waar God een verbond gesloten heeft.
Vers 24: En de Eeuwige liet zich aan hem zien in die nacht, en hij zei: Ik ben de God van Avraham, je vader. Vrees niet, want met jou ben ik, en ik zal jou zegenen en je zaad veel maken, vanwege Avraham mijn knecht.
Het is niet duidelijk of de Eeuwige zich in een visioen of een droom aan Jitschak laat zien. De combinatie van ‘zien’ met ‘nacht’ lijkt niet op een letterlijk zien te wijzen.
Vers 25: En hij bouwde daar een altaar, en hij riep de naam van de Eeuwige aan. En hij spande daar zijn tent. En de knechten van Jitschak hakten daar een put. Een altaar bouwen is symbolisch voor ‘aanbidden’. Dat Jitschak zijn tent spande betekent dat hij er geen permanente woonplaats zocht. Na het bouwen van een altaar is er geen sprake meer van ‘wonen’ of van ‘graven’ maar van een ‘tent’ en van ‘hakken’. Dus daarna een tijdelijke verblijfplaats en met inspanning iets realiseren.
Hakken: in de voorgaande verzen is steeds sprake geweest van ‘graven’. Uit opgravingen is gebleken dat op deze plek een rotsachtige laag is. De knechten moesten door deze laag hakken om water te kunnen vinden.
Vers 26: En Avimelech was tot hem gekomen uit Gerar, en Achoezat, zijn vriend en Pichol, zijn legeroverste.
Achoezat betekent ‘eigendom’.
Pichol wordt volgens Jagersma in Egyptische teksten vaak als naam vermeld van schatbewaarders. Mogelijk dat Avimelech hier Jitschak dus komt opzoeken met twee ministers, de minister van buitenlandse zaken en van financiën.
Vers 27: En Jitschak zei tot hen: Waarom zijn jullie tot mij gekomen? En jullie, jullie haten mij en jullie hebben mij bij jullie vandaan gestuurd.
De reactie van Jitschak is voor een oosterling wel erg openhartig. Gewoonlijk worden verwijten in bedekte termen geuit.
Vers 28: En zij zeiden: Wij hebben ingezien dat de Eeuwige met jou is. En wij zeggen: Laat er toch een eed zijn tussen ons beiden, tussen ons en jou. En laten wij een verbond met jou sluiten.
Zijn met jou: hier wordt het woord ‘geschieden’ gebruikt. We zouden kunnen lezen ‘de Eeuwige maakt geschiedenis met jou’.
Eed: een zwaarwichtig woord dat aangeeft dat het hier een belofte betreft, met daarbij een vervloeking als men zich er niet aan houdt.
Volgens Onkelos is dit verdrag een bevestiging van het verdrag dat destijds met Avraham gemaakt is.
Vers 29: Als jij met ons kwaad doet, zoals wij jou niet aangeraakt hebben, en zoals wij met jou slechts goed gedaan hebben en wij jou in vrede hebben weggestuurd, jou, nu de gezegende van de Eeuwige.
Als: door dit woord ontstaat een zin die niet goed afsluit, een ontsporende zin. Als men dit woord niet met ‘als’ vertaalt, maar met ‘dat niet’, wat ook mogelijk is, ontstaat een voorwaardelijke zin; dan had een andere zin vooraf moeten aan. Hiervoor pleit dat het voegwoord ‘en’ ontbreekt. Hoe het ook zij, het is duidelijk dat in deze uitspraak haperingen voorkomen. Haperingen in gesproken taal zijn een kenmerk van emoties. Waarschijnlijk dat het hier te maken heeft met het onoprechte in Avimelechs woorden.
Rabbi Munk zegt: De Filistijnen doen het voorkomen dat het van hun kant iets bijzonders is dat zij Jitschak in vrede hebben laten gaan en hem niet van zijn bezit hebben beroofd.
Vers 30: En hij bereidde voor hen een maaltijd en zij aten en zij dronken.
Jitschak antwoordt blijkbaar niet, maar biedt de Filistijnen wel gastvrijheid aan.
Voor hen: met een duidelijke bedoeling zal de tekst dit vermelden. Jitschak had de maaltijd uitsluitend voor zijn drie gasten bereid en zelf nam hij er niet aan deel. Evenals zijn vader Avraham in Genesis 18:8 zijn gasten een maaltijd aanbood en zelf er bij bleef staan om te zien of hij nog iets moest aanvullen, zo volgde Jitschak hier ook het voorbeeld van zijn vader.
Vers 31: En zij stonden vroeg in de morgen op en zij zwoeren ieder zijn broeder, en Jitschak stuurde hen weg. En zij gingen van hem weg in vrede.
Broeder: met dit woord wordt gewoon een ‘broer’ aangeduid, maar ook wel een verder familielid of een stamgenoot. Het is onwaarschijnlijk dat Jitschak en Avimelech hier nauwe relaties geworden zijn.
In vrede: Toen Jitschak van hen wegtrok was dit bepaald niet ‘in vrede’. In vers 20 en 21 is zelfs sprake van ruzie. Blijkbaar vergeet Avimelech dit maar voor het gemak, want hij heeft het in vers 29 over ‘in vrede wegsturen’. Jitschak stuurde hem wérkelijk ‘in vrede’ weg.
Vers 32: En het geschiedde op die dag dat de knechten van Jitschak kwamen en zij vertelden hem aangaande de put die zij gegraven hadden, en zij zeiden tot hem: Wij hebben water gevonden.
Vers 33: En hij noemde deze: Sjeva. Daarom is de naam van de stad Beëer Sjeva, tot op deze dag.
Sjeva betekent ‘eed’ en ook ‘zeven’.
Vers 34: En Esau werd veertig jaar en hij nam een vrouw, Jehoediet, de dochter van Beëri, de Chitiet, en Basemat, de dochter van Elon, de Chitiet.
Jehoediet (Judith) is afgeleid van de naam van de stad Jehoed; zie Jozua 19:45. Deze naam zou betekenen ‘de edele’.
Basemat betekent ‘balsem’.
Elon betekent ‘eik’, ‘grote boom’.
Op dit moment moet Jitschak honderd jaar oud zijn. Veertig jaar was hij toen hij Rivka ontmoette. Twintig jaar later werd de tweeling geboren. Dus zowel Jitschak als Esau kregen een vrouw toen zij veertig jaar oud waren.
De namen van Esau’s vrouwen komen niet overeen met die in Genesis 36:2-3.
Vers 35: En zij werden een verbittering van geest voor Jitschak en Rivka.
In de afwijzing van hun schoondochters trekken Jitschak en Rivka één lijn.

Jitschak woont (vers 2, 3 en 6)
In vers 2 van Genesis 26 zegt de Eeuwige tegen Jitschak dat hij in een nader te noemen land moet gaan wonen. In vers 3 gaat de Eeuwige door en zegt dat Jitschak in dit land moet verblijven. En in vers 6 staat dat Jitschak deed wat hem opgedragen was, namelijk wonen in het stadje Gerar, in het gebied van de Filistijnen.
Maar zo simpel als het hierboven geschetst is, staat het er niet. In deze drie verzen worden drie verschillende woorden voor ‘wonen’ gebruikt. In vers 2 staat het woord ‘sjachan’, dat betekent dat men ergens woont en in vrede leeft met zijn omgeving. In vers 3, in dezelfde toespraak van de Eeuwige, gebruikt deze het woord ‘goer’, dat is ‘als vreemde verblijven’. Is dit bedoeld als nadere uitleg van het ‘wonen’ in vers 2? Maar in vers 2 heeft de Eeuwige het over een land waarvan hij zal zeggen… Deze uitdrukking doet denken aan Genesis 22:2 waar God iets dergelijks tegen Avraham zegt over een berg die hij en Jitschak moeten beklimmen. Maar is met ‘dit land’ in vers 3 wel hetzelfde land bedoeld als in vers 2? Gerar, dít land, was niet Jitschaks bestemming. Dat zal pas het land zijn waarvan de Eeuwige zal zeggen… Volgens vers 6 heeft Jitschak niet goed begrepen wat de bedoeling van de Eeuwige was, want hij ging wonen in Gerar. Hier wordt het gewone woord voor ‘wonen, blijven’ (jasjav) gebruikt. Niet alleen Gerar, maar het hele land Kenaän was noch voor Avraham, noch voor Jitschak, noch voor Jaäkov een land waar zij mochten wónen. Pas hun verre nakomelingen zouden het land mogen beërven. Het gevolg van Jitschaks onbegrip volgt direct in vers 7, waar gevaar dreigt voor Rivka en hemzelf.
Vanuit het venster neerkijken. (vers 8)
De huizen in die tijd schijnen vensters te hebben gehad die nogal hoog waren. De uitdrukking vanuit het venster neerkijken komt in drie andere verhalen voor. In Richteren 5:28 is het de moeder van Sisera die neerkijkt. In 2 Samuel 6:16 kijkt Michal, de vrouw van David, uit het venster neer. En in 2 Koningen 9:30 kijkt Isevel neer uit het venster. Met deze drie vrouwen loopt het niet goed af. Sisera’s moeder wacht tevergeefs op haar zoon, want die is omgebracht door Jaeel. Michal ergert zich aan Davids uitbundigheid, en zij blijft zonder kinderen. En Isevel wordt door haar dienaren uit het raam te pletter gegooid. ‘Vanuit het venster neerkijken’ is blijkbaar een slechte bezigheid.

Dollen. (vers 8)
Dit woord is afgeleid van het werkwoord dat ‘lachen’ betekent. De vorm die hier gebruikt wordt heeft altijd met seksualiteit te maken. Rasji zegt dat het betekent: geslachtsgemeenschap hebben. Reisel vertaalt het met ‘stoeien’. Het wordt voor het eerst gebruikt in Genesis 21:9, waar staat dat Jisjmaëel ‘dolde’. Verder gebruikt de vrouw van Potifar dit woord tweemaal, in Genesis 39:14 en 17. Zij beschuldigt Joseef van ‘dollen’ met haar. Dit woord zal zeker te maken hebben met seksualiteit, maar het is zeer de vraag of met dit woord ‘gemeenschap’ bedoeld is, want dat lijkt in ieder geval bij Jisjmaëel onwaarschijnlijk. Waarschijnlijk wordt bedoeld uitingen van seksualiteit zonder dat er sprake is van geslachtsgemeenschap. Ook Jitschak en Rivka zullen hier iets gedaan hebben wat men normaliter als man niet met zijn zuster doet. Mijn mening is dat zij seks met elkaar hadden zonder dat er sprake was van coïtus.

Groot en zwaar. (vers 13)
Als Avraham uit Egypte terugkeert in Genesis 13:2 wordt van hem gezegd dat hij ‘zwaar’ geworden was. Van Jitschak wordt hier gezegd dat hij groot, groter en zeer groot werd toen hij Bij Avimelech vandaan gekomen was. ‘Groot’ zal een andere betekenis hebben dan ‘zwaar’. ‘Zwaar’ betekent veel bezit hebbend, maar ook tegelijk respect afdwingend.
Zwaar is wat men zelf ervaart, het gewicht dat men draagt; het is een subjectief gevoel.
Groot is wat anderen zien; het is meer objectief.

Toelichting

Hieronder toelichtingen op de zondagslezingen voor de komende 4 weken.