Joods-Christelijke Dialoog

Deze bijdrage van Lukas de Groote verscheen eerder in Stethoscoop op Genesis, uitgegeven door de stichting Amphora Books, 2010.

Verbond tussen de stukken.

Vers 1: Na deze gebeurtenissen was het woord van de Eeuwige tot Avram geschied in een gezicht, door te zeggen: Vrees niet Avram, ik ben een schild voor jou; jouw loon zal zeer groot zijn.
Na deze gebeurtenissen: Genesis 22 begint met dezelfde openingszin, maar hier staat 'wás geschied' en in Genesis 22 staat 'geschiedde'. In Esther 2:1 en 3:1 komt dezelfde openingszin voor.
Na: dit woord betekent ten eerste ‘daarna’, maar ook ‘anders’. Na Genesis 11-14 breekt nu een andere periode aan.
Gebeurtenissen: De woorden ‘gebeurtenissen’ en ‘woord’ worden met hetzelfde Hebreeuwse woord geschreven, namelijk ‘dabar’. Dit woord betekent zowel ‘woord’,‘daad’ als gebeurtenis. Er lijkt een tegenstelling te bestaan tussen 'deze gebeurtenissen/woorden' en 'het woord (dabar) van de Eeuwige'. In het vorige hoofdstuk was vooral sprake van menselijk ingrijpen, en in dit hoofdstuk is het God die ingrijpt.
Geschieden: dit betekent niet dat Gods woord tot Avram 'kwam', maar dat dit woord 'geschiedenis zou maken'. Men zou ook kunnen vertalen: 'De daad van de Eeuwige was aan Avram geschied'.
Gezicht: het woord is afgeleid van 'aanschouwen'. Het gaat over een visioen. Bij een visioen past beter de betekenis 'daad' dan 'woord'. Maar 'door te zeggen' past weer beter bij 'woord'. Volgens Benno Jacob is dit hele hoofdstuk 'een innerlijk zien'. Rabbijn Hirsch zegt: het betekent ‘zien’ wat onzichtbaar is voor het menselijk oog.
Door te zeggen: deze constructie duidt altijd op een officiële uitspraak.
Niet vrezen: dit wordt ook tegen Jitschak en Jaäkov gezegd – in respectievelijk Genesis 26:24 en Genesis 46:3 – en steeds volgt daarop, met veel nadruk: 'Ik'. Is Avram bevreesd net als Elia op de Karmel? (Zie het verhaal in 1 Koningen 18).
Schild: dit woord hangt samen met het begrip 'omheinen, beschermen'.
In totaal is de Eeuwige zeven maal aan Avram/Avraham verschenen. De vierde – de middelste – keer wordt hier vermeld, en nu sluit de Eeuwige een verbond met Avram.
Vers 2: * En Avram zei: Mijn heer, Eeuwige: wat zult u mij geven. En ik ben kinderloos aan het gaan, en de zoon van Mesek van mijn huis, die van Damesek is Eliëzer.
Mijn heer, Eeuwige: in het Hebreeuws Adonai, JHWH. Volgens Rasji geeft de combinatie van deze twee aanduidingen van God aan dat hij genadevol in zijn gerechtigheid is. Met de aanduiding 'mijn heer' lijkt Avram zijn respect te betonen tegenover God, en met JHWH ('Eeuwige') duidt hij het liefdevolle aan. Deze dubbele wijze om God aan te spreken kan te maken hebben met wat Avram van plan is te gaan zeggen. Want daarin klinkt een verwijt door aan God. Blijkbaar heeft Avram langzamerhand zoveel vertrouwen in God gekregen dat hij het aandurft iets tegen hem te zeggen, en nog wel iets negatiefs! Trouwens hier is het de eerste keer dat Avram God aanspreekt, maar verschillende aspecten van Avrams antwoord zijn onduidelijk. Zou dit te maken hebben met Avrams emoties nu hij zijn God durft tegen te spreken? Mogelijk dat hij door de spanning hier stottert.
Kinderloos: letterlijk 'beschaamd', 'naakt'. Volgens Leviticus 20:20 is kinderloosheid een groot ongeluk. Het werd ook wel als straf gezien op overtredingen, zoals incest.
Gaan: hiermee wordt niet bedoeld 'sterven', maar door het leven gaan. Zie het verhaal 'Kinderloos gaan' aan het einde van dit hoofdstuk.
Zoon van Mesek: mogelijk betekent dit laatste woord 'bezitter'.
Damesek: de hoofdstad van Aram = Syrië. Het Hebreeuwse woord Damesek lijkt veel op ben Mèsek (zoon van Mesek). Het kan zijn dat de schrijver een woordspeling toepast.
Eliëzer betekent: 'Mijn God is hulp'.

Vers 3: En Avram zei: Zie! Aan mij hebt u geen zaad gegeven. En zie! De zoon van mijn huis, hij zal van mij erven.
Op het verwijt van Avram komt blijkbaar geen reactie van Gods kant, want Avram herneemt het woord. Nu het hoge woord er uit is, stottert Avram niet meer. Avram herhaalt wat hij in vers 2 zegt, maar nu in duidelijker bewoordingen. Het lijkt alsof de Eeuwige door zijn zegen alsmaar uit te stellen zonder dat deze in vervulling gaat, Avram wil uitlokken tot tegenwerpingen. Hij is als een vader die een klein kind uitdaagt de eerste stappen te doen, door hem op een afstand iets aantrekkelijks voor te houden.
Zie! Misschien geeft het woord ‘voorwaar’ iets beter de betekenis weer. Dit woord geeft in elk geval aan dat er iets opmerkelijks volgt. Door twee maal deze uitdrukking te gebruiken zegt Avram dat God wel belooft, maar zijn belofte nog steeds niet heeft waargemaakt. Ook kan dit woord wijzen op de spanning die Avram heeft nu hij het woord tot God durft te richten. Hij bepleit zijn zaak hier.
Aan mij: bedoelt Avram dat God aan ánderen wel zaad heeft gegeven, bijvoorbeeld aan Lot? (Zie Genesis 18).
Zaad: het gewone woord voor nageslacht.
Zoon van mijn huis: 'zoon van' is de gewone uitdrukking voor 'behorend tot'.
Huis kan letterlijk 'huis' betekenen, maar ook 'familie' of 'gezin'. Eliëzer behoorde tot Avrams huishouden.
Vers 4: * En zie! En het woord van de Eeuwige kwam tot hem, door te zeggen: Niet zal deze van jou erven. Integendeel, hij die uit jouw binnenste is, die zal van jou erven. En zie! Deze uitdrukking geeft aan dat wat volgt de aandacht vraagt. Door te zeggen: net als in vers 1 wordt hier met de onbepaalde wijs van het werkwoord ‘zeggen’ aangegeven dat de uitspraak die erop volgt een officiëel karakter draagt.
Binnenste: meestal wordt met dit woord iemands buik aangeduid, waarbij vaak de ingewanden bedoeld zijn, maar ook wel de baarmoeder. Bedoelt God nu Avrams binnenste, of bedoelt Hij Sarai's binnenste, haar baarmoeder? Later blijkt Jisjmaëel, die wel uit Avrams 'binnenste' was, maar geen zoon van Sarai, niet van Avram te erven. De zoon uit Sara's binnenste, Jitschak, erft wel.

Vers 5: En hij leidde hem naar buiten, en hij zei: Aanschouw toch de hemel, en tel de sterren, als je ze kunt tellen. En hij zei tot hem: Zo zal geschieden jouw zaad.
Aanschouwen: Rasji zegt hierover dat de Eeuwige Avram liet néérkijken op de sterren. In het tweestromenland waar Avram en Sarai vandaan kwamen, meende men dat iemands lot bepaald was door de sterren. Het sterrenbeeld waar men onder geboren was, bepaalde iemands lot. Zo was in de sterren geschreven dat Avram en Sarai kinderloos zouden blijven. Maar straks krijgen ze ieder een nieuwe naam (Avraham en Sara), en als zodanig zullen zij niet meer tot onvruchtbaarheid gedoemd zijn. De Eeuwige wil Avram hier er van doordringen dat hun lot niet afhankelijk is van de sterren. Integendeel, het aantal sterren is juist symbolisch voor het aantal nakomelingen van Avram.
Zo: Dit woord komt terug in Genesis 22:5, waar Avraham tot zijn knapen zegt (in mijn vertaling): ‘Laten wij tot zo gaan’, waarbij hij zichzelf en zijn zoon bedoelt. In dat verhaal over de binding van Jitschak lijkt Avraham, door dit woord te gebruiken, blijk van zijn geloof te geven.
Geschieden: dit woord wordt meestal vertaald met 'zijn'. Het is echter meer dan alleen maar 'zijn'. De gedachte van 'geschiedenis máken' zit hier in verborgen.
Vers 6: En hij heeft op de Eeuwige vertrouwd, en hij rekende hem gerechtigheid toe.
Vertrouwen, of 'geloven'.
Hij rekende hem toe: wie hier onderwerp is, wordt niet vermeld. Meestal wordt God als onderwerp gelezen; sommigen menen dat Avram onderwerp is, een enkeling gaat er van uit dat beiden bedoeld kunnen zijn.
Gerechtigheid: dit woord betekent dat men de ánder tot zijn recht laat komen. Het heeft niets te maken met 'recht spreken'.
Vers 7: En hij zei tot hem: Ik ben de Eeuwige, die jou uitgeleid heeft uit Oer Kasdiem, om jou dit land te geven om het in bezit te nemen.
Vers 8: En hij zei: Mijn heer, Eeuwige, waardoor zal ik weten dat ik het in bezit zal nemen? Waarin: Avram vraagt God om iets concreets.
Vers 9: En hij zei tot hem: Neem toch voor mij een driejarige jonge koe en een driejarige geit en een driejarige ram en een tortelduif en een jonge duif.
Voor mij: niet voor Avram zelf en ook niet voor hen beiden, maar uitsluitend voor de Eeuwige.
Driejarig: volgens Benno Jacob betekent dit woord niet 'driejarig', maar een dier dat als derde geboren is. Het woord 'jonge koe' past ook niet bij 'driejarig'. Een driejarig dier is op het toppunt van zijn kracht, en met een jonge koe wordt een kalf bedoeld. 'Drie' en 'derde' is in de bijbel altijd het kenmerk van 'crisis'. Hirsch vertaalt dit woord met ‘drie keer’, dus drievoudig.
Volgens de Tora kunnen al deze dieren als offerdier gebruikt worden.
Joodse uitleggers zien in deze dieren symbolen. De koe zou staan voor Egypte (Jeremia 46:20 in de NBG-vertaling: Een prachtig koekalf is Egypte’). De geit zou symbool zijn voor Griekenland en Rome. De ram zou symbool zijn voor het Medisch-Perzische rijk (zie Daniël). De duiven zijn symbolisch voor Israël.
Tortelduiven trokken in de wintertijd weg uit Israel en keerden in het voorjaar weer terug. Mogelijk dat daarom de tortel hier genoemd wordt als symbool voor Israël die in de figuurlijke winter’ in ballingschap gaat en pas met de vierde generatie (zie vers 16) in het land terugkeert?
Duiven zijn de meest vreedzame vogels. Zelf zullen ze niet aanvallen. Wel kunnen ze een prooi worden voor roofdieren. Ook de mens offert en eet ze.
Vers 10: En hij nam voor zich/voor hem deze allemaal en hij spleet ze doormidden en hij gaf ieder stuk van het gespletene (een plaats) tegenover zijn makker en het gevogelte had hij niet gespleten.
Splijten: dit is geen term die gebruikt wordt in de offerdienst.
Voor zich/voor hem: beide zijn hier mogelijk.
Van een offer is hier beslist geen sprake, want de vogels worden niet geslacht en niet verbrand; er is geen altaar en geen bloedplenging. Ook het woord voor 'jonge duif' wordt bij de offerdienst nooit gebruikt (daar staat 'jong van een duif'). Bij het offeren is ook steeds sprake van twéé tortelduiven en twéé jongen van duiven.
Vers 11: En de roofvogels daalden op de kadavers neer, en Avram keerde hen.
Roofvogels werden in de oudheid vaak beschouwd als slechte voortekenen. Omdat de vogels hier dode dieren willen opruimen zullen gieren bedoeld zijn.
Kadavers: ook dit is een woord dat niet gebruikt wordt bij de offerdienst.
Keren: meestal wordt vertaald met 'wegjagen'. Men zou ook kunnen lezen: 'Hij weerde hen af’.
Er staat niet dat de roofvogels op de vógels neerdaalden; er is zelfs niet gesproken van het sláchten van de vogels.
Vers 12: En het geschiedde toen de zon op het punt stond onder te gaan dat er een verdoving op Avram gevallen was. En zie! Paniek, grote duisternis viel op hem.
Zon: de eerste keer dat dit woord in de bijbel voorkomt. In Genesis 1 is steeds sprake van 'het grote licht'. Het woord 'zon' zou de aanduiding kunnen zijn voor een hemellichaam dat als afgod vereerd werd. Zou hier bedoeld zijn dat de zon, als vertegenwoordiger van de Mesopotamische godenwereld, in Avrams leven zijn invloed verloor?
Verdoving: of 'diepe slaap'. Hetzelfde woord wordt gebruikt bij Adam als God een zijde van hem afsplitst (Genesis 2:21).
Paniek: met dit woord wordt bedoeld ‘verschrikking, grote schrik’.
Vers 13: En hij zei tot Avram: Je moet heel goed weten dat jouw zaad vreemdeling zal zijn in een land dat niet van hen is, en zij zullen slaaf van hen zijn, en zij zullen hen onderdrukken, vierhonderd jaar.
In Exodus 12:40-41 wordt het verblijf in Egypte op 430 jaar gesteld. Gewoonlijk is sprake van 400 jaar. Volgens Benno Jacob slaat de 400 jaar op het 'vreemdeling zijn' van Avrams nakomelingen. Deze 400 jaar wordt geteld vanaf de geboorte van Jitschak; ook in Kenaän zijn ze namelijk 'vreemdeling'. De berekening is als volgt: toen Jitschak 60 jaar oud was verwekte hij Jaäkov, en deze daalde af naar Egypte toen hij 130 jaar oud was. Daar verbleven de Israëlieten 210 jaar. Het totaal wordt zo 400 jaar. De meningen over de tijdsduur zijn verdeeld
Slaaf zijn: dit is ook het gewone woord voor 'dienaar zijn', 'dienen'.
Vers 14: En ook het volk waar zij slaaf van zullen zijn, richt ik. En daarna zullen zij uitgaan met groot bezit. Ook: Wordt bedoeld dat Avrams zaad dienstbaar zal zijn aan een ander volk, maar dat beide volken gericht zullen worden door de Eeuwige.
Vers 15: En jij, jij zult komen tot je vaderen in vrede. En jij zult begraven worden in goede ouderdom.
Komen tot: Een unieke uitdrukking in dit verband. Gewoonlijk wordt gesproken van 'vergaderd worden tot' of 'neerliggen bij'.
Vrede: de eerste keer dat dit woord in de bijbel voorkomt.
Avraham zal in Kenaän begraven worden (Genesis 25:9) en zijn voorvaderen zijn in Charan begraven. Lichamelijk gezien zullen zij dus niet bij elkaar komen. Deze uitdrukking moet dus slaan op een geestelijk bijeenkomen. Zie ook Prediker 12:7 (in de NBGvertaling: ‘De geest keert terug tot God’). Dit komt ook overeen met de uitspraak van Jezus in Lukas 20:37-38 (idem): ‘God is een God van levenden en niet van doden’. Jezus verklaart daarbij dat Avraham, Jitschak en Jaäkov na hun dood leven.
Vers 16: En de vierde generatie zal hierheen terugkeren, want de zonde van de Emorieten is tot hier niet volledig.
Vier en vierhonderd (vers 13): 'vier', 'veertig' en 'vierhonderd' duiden een volledigheid aan op aarde, in het horizontale vlak. Veertig jaar is de tijd van een geslacht. Het is niet zinnig onze westerse rekenkunde op deze getallen toe te passen. Ze zullen vooral symbolisch bedoeld zijn. De vierde generatie is ook beslist niet gelijk te stellen aan vierhonderd jaar.
Terugkeren: net als de tortel uit vers 9 die terugkeert in het voorjaar?
De zonde van de Emorieten: De Emorieten waren het belangrijkste volk in Kenaän.
Niet volledig: het lijkt er zo op dat de verdrukking door de Farao in Egypte en de uitdrijving ongeveer samenvalt met het in ongenade vallen van de Emorieten bij God.
Vers 17: En het geschiedde toen de zon ondergegaan was, dat er duisternis was. En zie! Rook van een oven en een vurige fakkel die doorgegaan was tussen deze stukken.
Zon: gewoonlijk is dit woord mannelijk, maar hier is het vrouwelijk. Het vrouwelijk geeft het beschermende aspect aan. Gaat dat hier onder?
Duisternis: dit is een vrouwelijk woord, maar het werkwoord erbij is mannelijk. Het lijkt alsof de schrijver ons wil zeggen dat het moederlijke, het beschermende, hier verdwenen is en het mannelijke, het afstandelijke, de overhand krijgt.
Rokende oven en vurige fakkel: er staat dat deze tussen de doorgesneden stukken doorgegaan was. Over de vogels wordt niet gesproken. Volgens Gispen verwijzen de oven en het vuur naar de rook en het vuur van de Sinaj (Exodus 19:18). Daar is sprake van een smeltoven, hier van een bakoven.
Benno Jacob zegt: de doorgesneden dieren zijn symbolisch voor de drie generaties die de onderdrukking meemaken. De vogels zijn symbool voor de vrijlating, de vierde generatie. De roofvogels, de onderdrukkers mogen daar niet op neerdalen. Volgens hem zijn dus alle dieren symbool voor Israël, en de vurige fakkel verenigt de stukken.
Een verbond sluiten: twee partijen konden destijds een verbond sluiten door gezamenlijk tussen doorgesneden kadavers, de zogenaamde bloedstraat, te gaan. Dit bezegelde het verbond tussen hen beiden. Een verbond sluiten is in het Hebreeuws dan ook (letterlijk) 'een verbond snijden' (zie vers 18). Hier, bij het verbond tussen God en Avram, gaat alleen het vuur door de bloedstraat, en Avram ligt er verdoofd bij.
Vers 18: * Op die dag had de Eeuwige met Avram een verbond gesloten door te zeggen: Aan jouw zaad heb ik dit land gegeven, van de stroom van Egypte tot de grote stroom, de stroom de Eufraat. Door te zeggen: hiermee wordt een officiële aankondiging gedaan. Ik heb gegeven: voor het eerst wordt bij de belofte van de Eeuwige een voltooide tijd gebruikt.
De stroom van Egypte: de aanduiding van de Nijl. De Nijl wordt in de bijbel nooit bij haar naam genoemd. Mogelijk omdat deze als afgod vereerd werd?
Vers 19 De Keniet en de Keniziet en de Kadmoniet
Vers 20 en de Chitiet en de Periziet en de Refaïeten
Vers 21 en de Emoriet en de Kenaäniet en de Girgasjiet en de Jevoesiet.
De Emoriet: In vers 16 werd deze een belangrijke functie toegewezen en hier worden zij als zevende genoemd.
Tien volken worden genoemd, maar bij de verovering van het land worden zeven volken overwonnen. Volgens Joodse uitleggers worden de drie overgebleven volken pas in de tijd van de masjiach onderworpen.
In Numeri 34 en Deuteronomium 3 worden deze volken ook genoemd, maar in een andere volgorde. In hoofdstuk 14 heeft Avram in feite de gebieden van deze volken al veroverd tijdens zijn veldtocht.

Kinderloos gaan (vers 2)
De eerste keer dat we Avram iets tegen God horen zeggen is in Genesis 15:2. God heeft hem net tevoren een groot loon in het vooruitzicht gesteld. Avram werpt tegen dat een loon voor hem zinloos is omdat hij kinderloos gaat. In de NBV staat het zo: Avram antwoordde: Ik zal kinderloos sterven. In het Hebreeuws wordt niet het woord ‘sterven’ gebruikt maar ‘gaan’. Dit woord ‘gaan’ wordt in de Bijbel niet (nooit?) gebruikt in de zin van ‘heengaan/sterven’, maar juist in de betekenis van ‘door het léven gaan’. Letterlijk staat hier: Ik ben kinderloos aan het gaan. Avram heeft het in deze uitspraak niet over zijn overlijden maar over zijn gaan in deze wereld, over zijn levensloop.

Avrams binnenste (vers 4)
In Genesis 15 verzekert God Avram dat zijn bloedeigen zoon van hem zal erven. In de NBG-vertaling staat ‘Uw lijfelijke zoon’, door mij vertaald met: ‘Hij die uit jouw binnenste is, die zal van jou erven’. Gewoonlijk wordt als vanzelfsprekend aangenomen dat met het woord ‘binnenste’ bij Avram zijn geslachtsdelen bedoeld zijn. Maar voor de nakomelingen van een man wordt op andere plaatsen de uitdrukking ‘komend uit de heup van...’ gebruikt. Zie bijvoorbeeld Genesis 46:26 en Exodus 1:5 waar staat ‘komend uit de heup van Jaäkov’, waarmee Jaäkovs afstammelingen bedoeld zijn. Het woord ‘heup’ is daar een eufemisme voor ‘geslachtsdeel’. Het woord ‘binnenste’ wordt bij een man wél gebruikt om zijn ingewanden aan te duiden. Als het met betrekking tot de vrouw gebruikt wordt is vooral de baarmoeder bedoeld, het binnenste van de vrouw. Het lijkt dan ook voor de hand te liggen om hier, waar het over Avrams binnenste gaat, te denken aan de baarmoeder van Sarai. Dit sluit ook aan bij Gods toekomstvisie, want Jitschak zal van Avraham erven. Als het om Avrams intiemste delen ging zou het ook op Jisjmaëel betrekking kunnen hebben, die immers evenals Jitschak zoon van Avram was. Als Sarai’s binnenste bedoeld is kan het alleen maar om Jitschak gaan. En het gaat ook alleen om Jitschak als er sprake is van de erfenis van Avram. Jisjmaëel erft niet van Avraham zoals in Genesis 21:10 en 14 staat.

De Eufraat en de Nijl (vers 18)
De belofte van het land dat Avrams zaad zal krijgen slaat op het gebied tussen de twee grote stroomgebieden van het Midden Oosten. In Genesis 15 staat het volgens de NBV zo: Dit land, van de rivier van Egypte tot aan de grote rivier, de Eufraat. In de hele Bijbel wordt deze manier van spreken over de twee grote rivieren consequent volgehouden: de Eufraat wordt altijd met zijn eigen naam aangeduid terwijl de Nijl nooit, maar dan ook nooit met zijn eigen naam genoemd wordt. De Nijl wordt altijd aangeduid met het woord ‘rivier/stroom’.
Dit zeer bewust naamloos laten van de Nijl zal te maken hebben met de plaats die de Nijl in het oude Egypte had. Daar werd de Nijl als godheid vereerd. De Nijl was de godin die vruchtbaarheid gaf, elk jaar weer. Het is niet voor niets dat de (onvruchtbare) dochter van de Farao in Exodus 2 naar de rivier gaat om deze te vragen haar onvruchtbaarheid op te heffen en haar een kind te geven. Frappant genoeg hoeft zij niet eens negen maanden te wachten; zij wordt op haar wenken bediend en ze vindt in de schoot van de rivier, in een doodskistje, op diezelfde dag een kind, Mosje.
In het oude tweestromenland van Eufraat en Tigris had de Eufraat niet zo’n dominante positie als de Nijl in Egypte. Daar was het veel meer het hemelgewelf met sterren en planeten dat als godheid vereerd werd. Als in Genesis 1 de zon en maan geschapen worden krijgen deze van de schrijver dan ook geen naam. Ze worden daar ‘het grote licht’ en ‘het kleine licht’ genoemd. Men neemt aan dat het is om duidelijk te maken dat noch zon noch maan iets goddelijks hebben. Ook kan zo het naamloos laten van de Nijl te maken hebben met het ontnemen van elke zweem van goddelijkheid aan deze rivier. Op deze manier moet het voor ieder duidelijk zijn dat ook de rivier in Egypte niets goddelijks heeft en alleen deel uitmaakt van het geschapene.








Toelichting

Hieronder toelichtingen op de zondagslezingen voor de komende 4 weken.