Joods-Christelijke Dialoog

Genesis 46 - Lukas de Groote

Deze bijdrage van Lukas de Groote verscheen eerder in Stethoscoop op Genesis, uitgegeven door de stichting Amphora Books, 2010.

De intocht.

Vers 1: En Israel brak op met al wat van hem was. En toen hij in Beëer Sjeva kwam offerde hij slachtoffers aan de God van zijn vader Jitschak.
Voorttrekken: men zou hier verwachten een uitdrukking als ‘Hij stond op en hij ging’. Maar het is alsof Jaäkov al beseft dat het verblijf in Egypte wel noodzakelijk was, maar geen permanente verblijfplaats zou worden. Hij en zijn nakomelingen zouden als nomaden hier tijdelijk moeten verblijven.
Beëer Sjeva: ook toen Jaäkov voor de eerste keer het land verliet was dit zijn vertrekpunt. Zie Genesis 28:10. Beër Sjeva was de plaats waar ook zijn voorouders verbleven.
Slachtoffers: voordien waren de offers die gebracht werden altijd brandoffers. Zowel Noach als Avraham als Jitschak offeren brandoffers (= opstijgoffers). Jaäkov offert hier voor het eerst een slachtoffer, dat is een offer dat uit dankbaarheid gebracht wordt.
Zijn vader Jitschak: Jitschak was de eerste tijd van Jaäkovs leven geen vaderfiguur voor hem. Avraham wordt een keer ‘vader van Jaäkov’ genoemd. Pas na zijn terugkomst in Kenaän ontstaat er een band van vader en zoon tussen Jitschak en Jaäkov. Hier wordt God zelfs de God van zijn vader Jitschak genoemd, en klinkt de naam Avraham zelfs niet meer.

Vers 2: En God zei tegen Israel in nachtgezichten ... . En hij zei: Jaäkov, Jaäkov. En hij zei: Hier ben ik.
Nachtgezichten: tijdens een dergelijk ervaring is degene die dit visioen ziet in een wakende toestand. Er staat hier zelfs het meervoud ‘nachtgezichten’, wat de aanduiding kan zijn dat het een groots visioen was.
Jaäkov, Jaäkov: net als God Avraham riep in Genesis 22. Avraham moest toen zijn zoon offeren. Iets dergelijks wordt hier van Jaäkov gevraagd: zijn land opgeven.

Vers 3: En hij zei: Ik ben de godheid, de God van je vader. Vrees niet om naar Egypte af te dalen want ik zal je daar tot een grote natie maken.
Vrees niet: God zegt dit tegen Avram in Genesis 15:1 nadat hij strijd heeft geleverd met de vier koningen. Tegen Jitschak zegt God dit in Genesis 26:24 na zijn onenigheid met Avimelech. Bij Jaäkov wordt dit gezegd bij zijn vertrek uit het beloofde land.
Om af te dalen: hier wordt een unieke vorm gebruikt waarbij de slotletter ‘T’ van ‘afdalen’ vervangen is door de letter ‘H’. Mogelijk dat door de schrijver Jaäkov, en ons ook, door God wil laten geruststellen. De letter ‘H’ heeft als betekenis namelijk ‘venster’. Het wijst op een toekomst met perspectief. Ook al is ‘naar Egypte afdalen’ in wezen angstaanjagend, bedreigend, toch is het nodig, ja zelfs zinvol in verband met een uitgroeien tot een heel volk.
Vrees niet om af te dalen: Jitschak mocht beslist niet afdalen nar Egypte volgens Genesis 26:2. Blijkbaar is er overal een bepaalde tijd voor.
Tot een groot volk maken: dit betekent dat de terugkeer niet op korte termijn gerealiseerd zal worden.

Vers 4: Ik. ik zal met je afdalen naar Egypte. En ik, ik zal je beslist weer doen opgaan. En Joseef, hij zal zijn hand op je ogen leggen.
Ik zal je doen opgaan: de vorm die hier staat houdt het midden tussen ‘ik zal je doen opgaan’ en ‘ik zal opgaan’.
Ik, ik zal je beslist weer doen opgaan: het woord ‘beslist’, dat in het Hebreeuws wordt weergegeven door een herhaling van het werkwoord, en dat wordt bij ‘afdalen’ niet gebruikt wordt. Dit wijst erop dat het opgaan uit Egypte (voor Jaäkovs nakomelingen) moeilijker zal zijn dan het afdalen (van Jaäkov zelf) er naar toe.
De hand op de ogen leggen = de ogen toedrukken. Zoals nu ook nog gebeurt dat nabestaanden de overledene de oogleden sluiten. Dit betekent ook dat Jaäkov tot zijn dood in Egypte zal blijven.

Vers 5: En Jaäkov stond op vanuit Beëer Sjeva. En de zonen van Israel droegen Jaäkov, hun vader, en hun kleintjes en hun vrouwen met zich, in de wagens die Farao had gezonden om hem te dragen.
Vanuit Beëer Sjeva: in Genesis 21:31 en 22: 19 blijkt dit de plaats te zijn waar Avraham langere tijd woonde. Ook woonde Jitschak daar met zijn vrouw Rivka en zijn kinderen volgens Genesis 26:23 en 28:10. Jaäkov blijkt hier dus in de voetstappen van zijn vader en grootvader te treden.
Zij droegen Jaäkov: Jaäkov wordt hier op één lijn gesteld met de onmondige kinderen en de vrouwen.

Vers 6: En ze namen hun vee en het bezit dat zij verworven hadden in het land Kenaän. En ze kwamen in Egypte: Jaäkov en al zijn zaad met hem.

Vers 7: Zijn zonen en de zonen van zijn zonen met hem, zijn dochters en de dochters van zijn zonen, en al zijn zaad heeft hij met zich gebracht naar Egypte.
Dochters en kleindochters: bij de zeventig nakomelingen van Jaäkov verder in dit hoofdstuk worden alleen zijn dochter Dina en kleindochter Serach genoemd, respectievelijk in vers 15 en 17. Toch zullen zijn zoons vrouwen gehad hebben ook al worden die straks niet bij de zeventig personen gerekend die met Jaäkov afdalen naar Egypte.

Vers 8: En dit zijn de namen van de zonen van Israel die naar Egypte kwamen: Jaäkov en zijn zonen. De eerstgeborene van Jaäkov: Reoeveen.
In Exodus 1 worden de afstammelingen van Jaäkov opnieuw genoemd. De rabbijnen geven aan dat dit betekent dat zij hun oorspronkelijke namen behouden hadden en dat er dus beslist geen sprake is geweest van assimilatie.
Komen: ook in Exodus 1 wordt dit woord gebruikt en niet het gewone woord ‘afdalen’ wat normaal gebruikt wordt als het gaat over naar Egypte reizen.
Komen: hier wordt het deelwoord ‘komende’ gebruikt net als in Exodus 1:1. Dit wordt wel verklaard door erop te wijzen dat elke generatie Joden als het ware binnengaat in het Egypte van hun dagen.

Vers 9: De zonen van Reoeveen: Chanoch en Paloe en Chetsron en Karmi.

Vers 10: * De zonen van Sjimon: Jemoeëel en Jamien en Ohad en Jachien en Tsochar en Sjaoel, de zoon van de Kenaänitische.
Kenaänitische: de rabbijnen hebben altijd moeite gehad om te aanvaarden dat Kenaänitische vrouwen in de geslachtslijn van Israel opgenomen zijn. Zowel Avraham als Jitschak willen niet dat hun zoon met een Kenaänitische trouwt. Een algemeen aanvaarde gedacht hier is dan ook dat hier met ‘Kenaänitische’ Dina bedoeld is. Door de aanranding door Sjechem was zij zwanger geworden en had het leven geschonken aan Sjaoel. Omdat zijn moeder Dina de vrouw was geweest van een Kenaäniet wordt zij hier Kenaänitische genoemd.
Vergeten wordt echter dat ook Jehoeda volgens Genesis 38:2 de dochter van een Kenaäniet huwt en bij haar drie zoons krijgt.
Bovendien waren de Sjechemieten geen Kenaänitisch volk, want zij waren onbesneden terwijl de Kenaänieten wel de besnijdenis kenden.
De andere broers zullen ook vrouwen gehad hebben die niet uit het geslacht van Jaäkov waren. Zie verder het artikel ‘De vrouwen van Jaäkovs zonen’.

Vers 11: De zonen van Levi: Gersjon, Kehat en Merari.

Vers 12: De zonen van Jehoeda: Eer en Onan en Sjela en Perets en Zerach. En Eer en Onan stierven in het land Kenaän. En de zonen van Perets waren Chetsron en Chamoel.

Vers 13: En de zonen van Jisachar waren Tola en Poea en Jov en Sjimron.

Vers 14: En de zonen van Zevoeloen waren Sered en Elon en Jachleëel.

Vers 15: Dit waren de zonen van Lea die zij Jaäkov gebaard heeft in Padan Aram. En Dina, zijn dochter. Alle personen van zijn zonen en zijn dochters waren drieëndertig.
Dina, zijn dochter: de zonen worden verbonden met hun moeder maar de dochter met haar vader.
Drieëndertig: Reoeveen en de zijnen 5, Sjimon en de zijnen 7, Levi en de zijnen 4, Jehoeda en de zijnen 6, Jisachar en de zijnen 5, Zevoeloen en de zijnen 4, Dina totaal 32.
Jehoeda: zie het commentaar bij vers 27.

Vers 16: En de zonen van Gad waren Tsifjon en Chagi, Sjoeni en Etsbon, Eri en Arodi en Areli.

Vers 17: En de zonen van Asjer waren Jimna en Jisjva en Beria en Serach, zijn dochter. En de zonen van Beria waren Chever en Malkieel.

Vers 18: Dit zijn de zonen van Zilpa die Lavan aan zijn dochter Lea gegeven heeft. Ze baarde deze voor Jaäkov, zestien personen waren het.
Zilpa: deze wordt hier vóór Racheel genoemd omdat zij meer nakomeling had dan Racheel.

Vers 19: En de zonen van Racheel, de vrouw van Jaäkov, waren: Joseef en Binjamin.

Vers 20: En aan Joseef werden geboren in het land Egypte (Asenat, de dochter van Poti Fera, de priester van On, heeft hem die gebaard) Menasjè en Efrajim.

Vers 21: En de zonen van Binjamin waren Bela en Becher en Asjbeel, Gera en Naäman, Echi en Rosj, Moepiem en Choepiem en Ard.

Vers 22: Dit zijn de zonen van Racheel die Jaäkov geboren werden. Alle personen waren veertien.
Zij werden geboren: Zie het artikel ‘Het baren van Racheel’.

Vers 23: En de zonen van Dan waren Choesjiem.
Zonen: er wordt hier slechts één zoon vermeld. Mogelijk zijn ook kleinzoons bedoeld.

Vers 24: En de zonen van Naftali waren Jachtseëel en Goeni en Jeetser en Sjileem.

Vers 25: Dit zijn de zonen van Bilha die Lavan aan zijn dochter Racheel gegeven heeft. Ze baarde deze aan Jaäkov. Alle personen waren zeven.

Vers 26: * Alle personen behorend tot Jaäkov die in Egypte kwamen, die waren uitgegaan uit zijn heup, zonder de vrouwen van de zonen van Jaäkov, alle personen, waren zesenzestig.
Heup: dit woord wordt gebruikt als eufemisme voor ‘geslachtsdeel’, net als in het verhaal in Genesis 32:22 over de worsteling van Jaäkov bij de Jabok.
Vrouwen van de zonen van Jaäkov: behalve de vrouw van Joseef en de vrouw van Jehoeda worden deze vrouwen niet nader aangeduid. Zie verder het artikel ‘De vrouwen van Jaäkovs zonen’.

Vers 27: En de zonen van Joseef die hem geboren waren in Egypte waren twee personen. Al de personen van het huis van Jaäkov die in Egypte gekomen waren, het waren er zeventig.
Zeventig: de 32 nakomelingen van Lea, de 16 nakomelingen van Zilpa, de 14 nakomelingen van Racheel en de 7 nakomelingen van Bilha, dat zijn 69. Volgens sommigen is Jaäkov degene die de 70 volmaakt. Volgens Rasji en vele anderen echter is Jocheved, de moeder van Mosje degene die de 70 volmaakt. Volgens Numeri 26:59 werd zij in Egypte geboren. Maar haar verwekking zou in Kenaän geweest zijn. Dit lijkt wel zeer onwaarschijnlijk, want pas 130 jaar later wordt Mosje geboren.
Is de ontbrekende Jaäkov zelf? Ook kan bedoeld zijn dat God zelf de zeventig volmaakt, want in vers 4 heeft hij beloofd met Jaäkov mee te trekken naar Egypte.
Een andere optie is dat de schrijver de lezer of toehoorder voor ogen heeft. Het verhaal moet ons zo te pakken krijgen dat wij als het ware zelf mee afdalen naar Egypte; dan ben ik de zeventigste.
Het getal ‘zeventig’ wordt ook vermeld in Exodus 1:5 en Deuteronomium 10:22.

Vers 28: En Jehoeda heeft hij voor zich uit gezonden naar Joseef, om Gosjen voor hem te onderwijzen. En ze kwamen in het land Gosjen.
Gosjen onderwijzen: bedoelt de schrijver dat Jehoeda de inwoners van Gosjen moest voorbereiden op de komst van deze vreemdelingen?
Gosjen: de getalswaarde van het woord ‘Gosjen’ is hetzelfde als die van ‘masjiach’, namelijk 358.

Vers 29: En Joseef spande zijn wagen in. En hij ging op, Israel zijn vader tegemoet naar Gosjen. En hij liet zich aan hem zien. En hij viel hem om de hals. En hij weende aan zijn hals, voortdurend.
Hij verscheen hem: dit is een uitdrukking die gewoonlijk gebruikt wordt als God zich laat zien. Wijst dit erop dat Joseef zich ook tegenover zijn vader als een halve godheid laat zien? De afgelopen twintig jaar heeft Joseef zich niet aan zijn vader laten zien.
Wenen: Joseef weent alweer, en nu langdurig. Opvallend is dat bij het wenen van Joseef samen met Binjamin, ook deze weende. Zie Genesis 45:14. Hier is van wederzijds wenen geen sprake.

Vers 30: En Israel zei tot Joseef: Nu kan ik sterven nadat ik jouw aangezicht gezien heb, omdat je nog leeft.
Nu kan ik sterven: Jaäkov zal nog zeventien jaar bij Joseef in Egypte wonen, net zolang als Joseef bij zijn vader in Kenaän gewoond heeft.

Vers 31: En Joseef zei tot zijn broers en tot het huisgezin van zijn vader: Ik zal opgaan en Farao vertellen en ik zal hem zeggen: Mijn broers en het huisgezin van mijn vader die in het land Kenaän waren, zijn naar mij toegekomen.

Vers 32: En deze mannen zijn herders van kleinvee, want ze zijn veehouders. En hun kleinvee en hun rundvee en alles wat van hen is hebben ze laten meekomen.
Kleinvee: tweemaal worden deze door Joseef genoemd. In vers 34 komt de reden voor deze nadruk aan het licht.

Vers 33: En het zal geschieden dat Farao jullie roept. En dan zal hij zeggen: Wat is jullie werk?

Vers 34: En dan zullen jullie zeggen: veehouders zijn uw knechten sinds onze jeugd en tot nu toe, zowel wij als onze vaderen. Opdat jullie zullen kunnen wonen in het land Gosjen. Want Egyptenaren hebben een afschuw van het hele herdersbestaan met kleinvee.
Een afschuw van het herdersbestaan: in Genesis 47:6 blijkt Farao zijn eigen kudden te hebben. Mogelijk dat bedoeld is dat Egyptenaren een hekel hadden aan vréémdelingen met hun kudden.

De vrouwen van Jaäkovs zonen (vers 10 en 26)
Eén van de grootste raadsels in het boek Genesis is hoe Jaäkovs zonen aan hun vrouwen kwamen. Van twee zoons van Jaäkov wordt verteld wie hun vrouw was. Jehoeda neemt in Genesis 38:2 de dochter van een Kenaäniet tot vrouw. En Joseef krijgt in Genesis 41:45 van Farao een Egyptische vrouw, Asenat, de dochter van Poti Fera.
Dat van deze twee zoons van Jaäkov expliciet verteld wordt dat hun vrouw een Kenaänitische, respectievelijk een Egyptische was, betekent dat de vrouwen van de andere tien zoons van Jaäkov geen Kanaänitische of Egyptische waren. Waar hebben de andere zoons van Jaäkov hun vrouwen vandaan?
Mijn inziens is de oplossing van dit raadsel gelegen in het combineren van Genesis 34:29 waar staat dat de zoons van Jaäkov de vrouwen en kindertjes van de Sichemieten gevangen namen en de tekst uit Deuteronomium 21:10-14 waar voorschriften staan hoe men om moest gaan met een krijgsgevangen vrouw waar men behagen in kreeg.
Opmerkelijk is dat men slechts hier en daar iets van de aanwezigheid van deze vrouwen in het boek Genesis kan opmerken. Zij worden niet geteld bij de zeventig mensen in dit hoofdstuk, maar de schrijver vermeldt hen wel in vers 26!

Het baren van Racheel (vers 22)
Van de andere drie vrouwen van Jaäkov staat, in vers 15, 18 en 25, en ook van Asenat de vrouw van Joseef in vers 20 dat ‘zij baarden’. Van Racheel staat dit niet vermeld! Dit kan te maken hebben met wat bij de bevallingen van Racheel ons meegedeeld wordt, namelijk dat Racheels eerste kind ongewenst was en zij zal hem geen echte moederlijke zorg gegeven hebben en ook voor haar tweede kind kon zij als moeder niets meer betekenen omdat zij stierf bij zijn geboorte.

Toelichting

Hieronder toelichtingen op de zondagslezingen voor de komende 4 weken.