Joods-Christelijke Dialoog

Genesis 41 - Lukas de Groote

Deze bijdrage van Lukas de Groote verscheen eerder in Stethoscoop op Genesis, uitgegeven door de stichting Amphora Books, 2010.

De dromen van Farao.

Vers 1: En het geschiedde aan het eind van een volle twee jaar dat Farao droomde. En zie! Hij stond boven de stroom.
Een volle twee jaar: letterlijk staat hier ‘twee jaar, dagen’. Bedoeld zijn twee volledige jaren aan dagen, want de uitdrukking ‘twee jaar’ kan ook betekenen één volledig jaar met één of meer dagen (volgens Benno Jacob en Jagersma).
Farao droomde: hier wordt een steeds durende situatie mee bedoeld. Er wordt later ook beschreven dat Farao tweemaal droomde. De rabbijnse uitleg is dat Farao in zijn hoogmoed heel zijn leven dromen had over zijn grootheid. Dit wordt ook benadrukt door de gebruikte werkwoordsvorm, een deelwoord. Hiermee wordt een langdurige toestand aangeduid en niet een eenmalig gebeuren.
In Genesis 37 worden dromen beschreven die het begin van Joseefs ellende markeren. Hier zijn het dromen die het herstel markeren.
Hij stond: er staat letterlijk ‘staande’ zonder dat hij stond, maar dat lijkt wel bedoeld te zijn.
Boven de stroom: er staat niet dat Farao aan de oever stond. Hij stond boven of tegen de stroom. Met ‘de stroom’ wordt vanzelfsprekend de Nijl bedoeld. De Nijl werd als god vereerd. Mogelijk dat de bijbelschrijver deze rivier daarom niet met de naam ‘Nijl’ aanduidt, maar gewoon met het algemene woord ‘stroom’. Bedoelt de schrijver dat Farao zich in zijn droom verheven voelt boven de levenbrengende godheid de Nijl? Zie ook vers 17.

Vers 2: En zie! Uit de stroom kwamen zeven koeien op, mooi van uiterlijk en welgedaan van vlees. En zij weidden in het oevergras.
Zeven: het getal van de aardse volledigheid. 24 x komt dit getal voor in dit gedeelte, 2 x 12. De dromen van Farao en de uitleg daarvan worden door dit getal beheerst.
Mooi van uiterlijk: hetzelfde wordt van Joseef gezegd in Genesis 39:6. Hier komt deze uitdrukking voor in 41:2, 4 en 18.
Welgedaan: vet, gezond, glanzend.
Oevergras: een woord uit het Egyptisch. Blijkbaar was er in Palestina zulk gras niet te vinden.

Vers 3: En zie! Zeven andere koeien kwamen na hen op uit de stroom, slecht van uiterlijk en mager van vlees. En zij gingen staan naast de koeien op de oever van de stroom.
Naast: aan de zijde van. Bij de uitleg in vers 19 duidt Joseef dit als ‘direct volgend op’.
Weiden: dit woord dat in het vorige vers gebruikt werd met betrekking tot de vette koeien ontbreekt hier. Alter zegt: deze koeien lijken wel carnivoren geworden.

Vers 4: En de koeien die slecht van uiterlijk en mager van vlees waren aten de zeven koeien die mooi van uiterlijk en welgedaan waren op. En Farao ontwaakte.
Welgedaan: hierbij ontbreekt het woord ‘van vlees’.
Duiden deze twee ontbrekende woorden erop dat in een droom niet alles even logisch is? Dat er vaak dingen ontbreken?
En zie! Voor het eerst ontbreekt deze uitdrukking die verrassing aangeeft. Toch zou dit opeten verrassender moeten zijn dan het opkomen van de koeien. Het lijkt alsof Farao dit opeten logischer vindt.

Vers 5: En hij sliep in. En hij droomde een tweede keer. En zie! Zeven aren opkomend aan één stengel, welgedaan en goed.
Een tweede: er staat niet dat Farao een tweede droom droomde of een andere droom droomde. In wezen was het dezelfde droom.
Welgedaan en goed: de koeien werden aangeduid met ‘mooi en welgedaan’. Het woord ‘mooi’ duidt op het uiterlijk en het woord ‘goed’ op zowel het uiterlijk als wat binnenin zit.

Vers 6: En zie! Zeven magere en door de oostenwind verzengde aren, ontspruitend achter deze.
Ontspruiten: na het drie maal ‘opkomen’ (van de welgedane koeien, de magere koeien en de vette aren) wordt hier het woord ‘ontspruiten’ gebruikt.

Vers 7: En de magere aren verslonden de zeven welgedane en volle aren. En Farao ontwaakte. En zie! Het was een droom.
Welgedaan en vol: in vers 5 was sprake van ‘welgedaan en goed’.
Een droom: er staat niet dat het twee dromen waren.
En zie: ook hier weer geen verrassing dat de ene soort aren de anderen verslonden. Blijkbaar vond Farao dat heel gewoon. Het is zelfs verrassend dat het geen werkelijkheid was maar slechts een droom.
En zie! In deze eerste zeven verzen komt 6 x deze uitdrukking voor.

Vers 8: En het geschiedde in de ochtend dat zijn geest onrustig was. En hij zond (een boodschap) en hij riep al de magiërs van Egypte, en al zijn wijzen. En Farao vertelde hun zijn droom. En er was geen verklaarder daarvan voor Farao.
Magiërs: dit woord komt alleen in dit verhaal voor en als Mosje bij Farao komt in Exodus/Sjemot 7-9.
Zijn droom: enkelvoud. Farao begreep dat beide dromen één geheel vormden. De uitleg moet voor een wijze niet al te moeilijk zijn geweest. Dat het goede en het slecht uit de Nijl voortkwam wist elke Egyptenaar. Als de Nijl zo’n hoge waterstand bereikte dat deze buiten zijn oevers trad en het land bevloeide bracht dit welstand. Hiervoor moest de Nijl 16 el boven zijn normale niveau stijgen (het getal 16 was in Egypte dan ook het getal van de vruchtbaarheid en de vruchtbaarheidsgodin werd wel ‘heerseres van de zestien’ genoemd). Als er echter jaren waren waarin de waterstand laag bleef (minder dan twaalf el boven zijn normale niveau) omdat het in het brongebied van de Nijl te weinig geregend had mislukte de oogst. Het land Egypte was volkomen van de Nijl afhankelijk want regen of dauw spelen geen rol van betekenis voor de watervoorziening. Waarschijnlijk besefte Farao dit zelf al en verlangde hij van zijn wijzen een oplossing voor deze dreiging. En zo’n oplossing, dat konden zij niet bieden, vandaar dat ze hun mond hielden.
Geen verklaarder: volgens de Midrasj waren de verklaringen waarmee zij aankwamen voor Farao niet bevredigend. Zij zouden Farao gezegd hebben dat hij zeven dochters zou verwekken, maar alle zeven zou hij ook begraven. Een andere verklaring was dat Farao zeven rijken zou veroveren maar alle zeven zouden ook weer verloren gaan.
Voor Farao: ze hadden wel verklaringen, maar deze waren voor Farao niet bevredigend. Volgens de Joodse uitleg kwam dit omdat het voor Egyptenaren niet voor te stellen was dat iets armzaligs iets goeds kon verslinden. Volgens hun vaste regels was dit onmogelijk. Vandaar dat hun uitleg voor Farao niet toereikend was. Een andere uitleg is dat zij wel een verklaring hadden maar deze niet aan Farao wilden voorleggen omdat zij vreesden dat de onheilspellende uitleg Farao zo zou ontrieven dat de uitlegger direct gevangen gezet zou worden of zelfs gedood worden.

Vers 9: En de overste van de schenkers sprak tot Farao door te zeggen: Mijn zonden breng ik me vandaag in herinnering.
Door te zeggen: hiermee geeft de schrijver aan dat de overste der schenkers een officiële mededeling gaat doen.

Vers 10: Farao was toornig geworden op zijn knechten. En hij nam mij in hechtenis in het huis van de overste van de lijfwacht, mij en de overste van de bakkers.
Hij: Farao mag nooit met ‘u’ aangesproken worden. Door de derde persoon te gebruiken eerbiedigt men de afstand die er bestaat tussen Farao en elk ander persoon.

Vers 11: En wij droomden een droom in één nacht, ik en hij. Ieder naar de uitleg van zijn droom hebben wij gedroomd.
Ieder één droom: Farao droomde beide dromen, de schenker en de bakker ieder één droom, de één positief en de ander negatief.

Vers 12: En daar was bij ons een knaap, een Hebreeër, de knecht van de overste van de lijfwacht. En wij vertelden hem . En hij legde ons onze dromen uit. Ieder had hij uitleg geven naar zijn droom.
Knaap: met dit word wordt meestal een jonge man aangeduid, en vooral iemand die in dienst staat van een ander. Joseef was hier al dertig jaar oud.
Hebreeër: letterlijk betekent dit ‘iemand van de andere kant’. In Genesis 40 had Joseef zelf al tegen de schenker verteld dat hij uit het land van de Hebreeën gestolen was. Er wordt wel gedacht dat de Farao in deze tijd een Semiet was, uit het volk van de Hyksos, een Habiroe. In de geschiedenis van Egypte is er namelijk een dynastie geweest waarin de Hyksos het gezag uitoefenden. Na ongeveer een eeuw hebben de Egyptenaren zelf de macht weer overgenomen. Als dan ook in Exodus 1:8 gesproken wordt van ‘een andere Farao, één die Joseef niet gekend had’ zou dit weer een Egyptische Farao geweest kunnen zijn. Onder de Hyksos-Farao’s werden de nakomelingen van Jaäkov bevoorrecht omdat dat ook Semieten waren.
En wij vertelden hem : de schenker vergeet mee te delen wat zij Joseef vertelden. Bedoelt hij dat ze nauwelijks hun dromen verteld hadden of Joseef wist de uitleg al?

Vers 13: En het geschiedde zoals hij ons had uitgelegd, zo is het geschied. Mij heeft men doen terugkeren in mijn positie, en hem heeft men opgehangen.
Men: dat de schenker hier als onderwerp niet ‘Farao’ noemt is omdat hij diens naam niet wil combineren met het begrip ‘ophangen’ volgens Benno Jacob.

Vers 14: * En Farao zond (een boodschap) en hij riep Joseef. En hij liet hem snel uit de put (halen). En hij schoor zich en hij verwisselde zijn kleding en hij kwam tot Farao.
Snel: twaalf jaar zat Joseef in de put (van zijn zeventiende tot zijn negenentwintigste jaar), maar nu gaat alles heel snel.
Put: de eerste keer dat dit woord weer gebruikt wordt nadat zijn broers Joseef in de put gegooid hadden
Scheren van hoofdhaar en baard: een Egyptisch gebruik. Volgens de Fraine droegen alleen vreemdelingen en de lagere bevolkingsklasse baarden.
Hij schoor zich: deze vorm kan ook vertaald worden met ‘hij werd geschoren’, maar omdat de twee keer daarna met ‘hij’ ook Joseef bedoeld is zal ook hier Joseef onderwerp zijn en zal dus de actieve vorm bedoeld zijn.
Kleding: in het boek Genesis komen twee woorden voor met als betekenis ‘kleding, kleed’: bèged en simla. Opmerkelijk genoeg worden beide woorden in Genesis 41 gebruikt. In vers 14 simla en in vers 42 bèged. Beide woorden zijn afgeleid van een werkwoord dat oorspronkelijk ’bedekken’ betekenen, maar in het latere gebruik ook ‘bedriegen’, of beter ‘zich anders voordoen’ gaat betekenen. Zie verder het artikel ‘Kleren maken de man’.
Komen tot: heel opmerkelijk is dat woorden als ‘zich neerbuigen’, ‘knielen’ en dergelijke ontbreken. Als men op audiëntie komt bij een vorst zou men dit zeker verwachten. Onderdanigheid is Joseef ten enenmale vreemd. Als klein kind liep hij al voor zijn moeder Racheel uit toen zij Esau tegemoet gingen. Zie Genesis 33:2.

Vers 15: En Farao zei tot Joseef: Een droom heb ik gedroomd, maar een uitlegger ervan is er niet. En ik, ik heb gehoord over jou, door te zeggen: jij hoort een droom om hem uit te leggen.
Door te zeggen: Farao bevestigt tegenover Joseef dat de schenker hem officieel deze mededeling gedaan had.
Wat Farao hier zegt is in het Hebreeuws wat onduidelijk. Mogelijk dat dit op emotionaliteit wijst van de spreker.

Vers 16: En Joseef antwoordde Farao, door te zeggen: ik zeker niet. God beantwoordt de vrede van Farao.
Zeker niet: het lijkt wel erg arrogant om het antwoord aan Farao te beginnen met een pertinente ontkenning.
God: net als in zijn antwoord aan de vrouw van Potifar en in zijn antwoord aan de schenker en de bakker noemt Joseef hier de naam van God.

Vers 17: (vergelijk dit vers met vers 1) En Farao sprak tot Joseef: In mijn droom was het. Zie! ik stond op de oever van de stroom.
Farao vertelt de dromen met kleine wijzigingen om Joseef op de proef te stellen, volgens Tanchoema. Joseef corrigeert de beschrijving van Farao alsof hij de dromen zelf gezien heeft.
De oever van de stroom: in vers 1 staat alleen ‘de stroom’. Het lijkt dat Farao zich in zijn droom verheven voelt boven alles en iedereen. In zijn uitleg is hij wat meer bescheiden. Hij zegt hier slechts aan de rand te staan.

Vers 18: (vergelijk dit vers met vers 2) En zie! Uit de stroom kwamen zeven koeien op, welgedaan van vlees en mooi van gedaante, en zij weidden in het oevergras.
Gedaante: (toar). In vers 2,3 en 4 staat het woord ‘uiterlijk’ (mar’è). Beide woorden zijn afgeleid van het werkwoord ‘zien’ (raáh).

Vers 19: (vergelijk dit vers met vers 3) En zie! Zeven andere koeien opkomend achter hen, ellendig en zeer slecht van gedaante en schraal van vlees. Zoals deze heb ik niet gezien in heel het land Egypte, zo slecht.
Er is wat verschil met vers 3. Het opkomen uit de stroom laat Farao hier weg. Mogelijk omdat hij het niet aanvaardbaar vindt dat iets lelijks uit de godheid de Nijl kan voortkomen?
Ellendig: dit woord komt niet in vers 3 voor. Het is afgeleid van een werkwoord dat ‘zwak zijn’ betekent.
Schraal: in vers 3 staat ‘mager’.

Vers 20: (vergelijk dit vers met vers 4) En de schrale en slechte koeien aten de zeven eerste welgedane koeien op.

Vers 21: En zij kwamen in hun binnenste, en het was niet te merken dat zij in hun binnenste gekomen waren. En hun aanzien was even slecht als in het begin. En ik ontwaakte.

Vers 22: (vergelijk dit vers met vers 5) En ik zag in mijn droom. En zie! Zeven aren opkomend aan één stengel, vol en goed.
Dat Farao weer insliep vertelt hij niet. Mogelijk dat hij het niet gepast vindt om na een dergelijke schokkende droom gewoon weer in te slapen.
Vol: in vers 5 wordt het woord ‘welgedaan’ gebruikt.

Vers 23: (vergelijk dit vers met vers 6) En zie! Zeven aren, stug, dun, verzengd door de oostenwind, uitspruitend na deze.
Stug: dit woord komt niet voor in vers 6.

Vers 24: (vergelijk dit vers met vers 7) En de dunne aren verslonden de zeven goede aren. En ik zei tot de magiërs: . En er is er geen die (het) mij vertelt.
Magiërs: wijzen worden hier niet vermeld.
Wat Farao de magiërs zei vertelt hij Joseef niet. Ook gebruikt Farao niet het woord ‘uitleg’.
En zie: in de uitleg van Farao gebruikt hij 5 x deze uitdrukking.

Vers 25: En Joseef zei tot Farao: De droom van Farao, die is één. Wat de godheid aan het doen is heeft hij aan Farao meegedeeld.
In de monoloog van Joseef, die van vers 25 tot 32 loopt, komt tien maal het woord ‘zeven’ voor.
De godheid: hier staat het woord ‘Elohiem’ (God), maar met het lidwoord ‘HaElohiem’. Vandaar dat ik dit vertaal met ’de godheid’.
Aan het doen: dit duidt een zeer nabije toekomst aan: ‘op het punt staan te doen’.
Volgens Abrabanel vertegenwoordigen de runderen het ploegen en de aren het oogsten.

Vers 26: De zeven goede koeien, zeven jaren zijn dat, en de zeven goede aren, zeven jaren zijn dat. Eén droom is het.

Vers 27: En de zeven schrale en slechte koeien die achter hen opkwamen, dat zijn zeven jaren. En de zeven dunne, door de oostenwind verzengde aren, dat zullen zeven jaren van honger zijn.

Vers 28: Dit is het woord dat ik tot Farao gesproken heb. Wat de godheid aan het doen is heeft hij laten zien aan Farao.

Vers 29: Zie! Zeven jaren komen. Er zal grote overvloed zijn in heel het land Egypte.
Zie! Als Farao droomt wordt zes maal dit woord gebruikt (vers 1-7). Bij zijn uitleg gebruikt Farao vijf maal dit woord (vers 17-23). Hier vult Joseef de zesde keer die bij de uitleg van Farao ontbrak aan.
Komen: ook weer met de betekenis van ‘op het punt staan te komen’.

Vers 30: En zeven jaren van honger zullen opkomen na hen. En heel de overvloed zal vergeten zijn in het land Egypte En de honger zal het land aan het eind brengen.
Opkomen: net als de koeien die uit de Nijl opkwamen.

Vers 31: En niet zal geweten worden van de overvloed in het land, vanwege die honger daarna, want zeer zwaar zal die zijn.

Vers 32: En wat betreft het herhalen van de droom tot Farao is dat het woord vast is van bij de godheid. En de godheid haast zich om het te doen.
Opvallend is dat Joseefs uitleg over de overvloed summier is en hij weidt uit over de ellende. Als hij het hierbij had gelaten zou zijn lot bezegeld zijn geweest. Immers degene die een slechte boodschap verkondigde betaalde hiervoor met zijn leven.

Vers 33: En nu, laat Farao omzien naar een man met inzicht en wijsheid. En hij stelle hem aan over het land Egypte.
Rasji zegt over dit vers dat Joseef ongevraagd Farao advies geeft, wat op zijn zachts gezegd opmerkelijk is.

Vers 34: Laat Farao doen en opzichters aanstellen over het land en van het land Egypte een vijfde nemen in zeven jaren van overvloed.
Een vijfde nemen: dit woord is afgeleid van het telwoord ‘vijf’, maar of bedoeld is 20% nemen, of het land in vijf delen verdelen, dat is niet zeker.

Vers 35: En laat zij al het voedsel van deze goede jaren die gaan komen verzamelen. En zij moeten koren opslaan onder de hand van Farao, voedsel in de steden. En zij zullen het bewaren.

Vers 36: En het voedsel zal zijn tot voorraad voor het land voor de zeven jaren van honger die zullen zijn in het land Egypte. En niet zal het land vernietigd worden door de honger.

De toespraak van Joseef tot Farao is in drie gedeelten te verdelen:
1/ vers 25, met de uitleg in vers 26-27
2/ vers 28, met de uitleg in vers 29-31
3/ vers 32, met een advies in vers 33-36.
De verzen 25, 28 en 32 voegen niets nieuws toe, toch zijn ze onontbeerlijk. Joseef noemt namelijk God als de kracht achter de gebeurtenissen (volgens Benno Jacob). Hij is in vers 25 degene die het doet. In vers 28 is hij degene die het laat zien, en in vers 32 is hij degene die het vastgesteld heeft en het uitvoert.

Vers 37: En het woord was goed in de ogen van Farao en in de ogen van al zijn dienaren.
Goed: De uitleg van Joseef was dermate schokkend dat Farao Joseef direct ter dood had kunne laten brengen als deze niet zo wijs was geweest door direct volgend op de uitleg ook de remedie te geven. Het getuigt van groot inzicht bij Joseef dat hij dit beseft en niet wacht tot Farao hem toestemming geeft om nog iets te zeggen na zijn uitleg. Door aansluitend de oplossing te bieden weet hij het dreigende onheil over zichzelf te voorkomen en zelfs in het tegendeel om te buigen.

Vers 38: En Farao zei tot zijn dienaren: Zullen wij een man vinden als deze, in wie de geest van God is?

Vers 39: En Farao zei tot Joseef: Nadat God jou dit alles heeft bekend gemaakt, is er niemand met meer inzicht en wijzer dan jij.

Vers 40: Jij, jij zult zijn over mijn huis, en op jouw mond zal heel mijn volk kussen. Slechts (door) de troon zal ik groter zijn dan jij.
Op jouw mond: op jouw bevel.
Kussen: Volgens Jagersma is bedoeld dat heel het volk de voeten van Joseef zal kussen. Rasji leidt dit woord af van ‘verzorgen’. Ibn Ezra heeft het over ‘zich wapenen’. Spiegelberg vertaalt letterlijk ‘het hart is aan u’, dat wil zeggen ‘betoont eerbied’. Kussen wordt gewoonlijk gedaan als men ergens aankomt of weggaat. Hier is sprake van de eerste keer dat Joseef in het openbaar zal optreden. Mijns inziens is dan ook bedoeld dat ieder van het volk Joseef van harte zal verwelkomen.

Vers 41: En Farao zei tot Joseef: Zie, ik heb jou (gezag) gegeven over heel het land Egypte.
Zie: dit is de gewone gebiedende wijs van het werkwoord ‘zien’. Het betekent gewoon ‘kijk’, en niet ‘zie!’ wat het aspect van verrassing in zich bergt.

Vers 42: En Farao deed zijn zegelring van op zijn hand en hij gaf hem op de hand van Joseef. En hij bekleedde hem met een kleed van fijn linnen. En hij deed een gouden halskraag om zijn hals.
Zegelring: het schijnt in Egypte de gewoonte te zijn geweest de zegelring om een vinger te dragen, terwijl deze in Palestina aan een ketting om de hals gedragen werd.
Kleed van fijn linnen: volgens Vredenburg was het de kleding van priesters.
Halskraag: volgens Erman was dit een ambtsketen. Alter zegt dat hier niet het gewone woord voor ‘ambtsketen’ gebruikt wordt. Bedoeld is een gouden stola die hals, schouder en bovenste deel van de borst bedekt.

Vers 43: En hij liet hem rijden in de tweede wagen die hij had en zij riepen voor zijn aangezicht: Kniel. En hem werd (macht) gegeven over heel het land Egypte.
Wagen: bedoeld is een strijdwagen of reiswagen met twee wielen. Volgens rabbijn Hertz werden paarden en zulke wagens ten tijde van de Hyksos in Egypte ingevoerd.
Kniel: dit zou een Egyptisch woord zijn met als betekenis ‘buigt de knieën’. Ook Vergote leidt het af van het Egyptische woord brk en vertaalt: ‘brengt hulde’. Alter verklaart het met ‘Geef ruimte’.

Vers 44: En Farao zei tot Joseef: Ik ben Farao, maar zonder jou mag niemand zijn hand of zijn voet opheffen in heel het land Egypte.
De hand of voet opheffen: iets doen, iets uitvoeren.

Vers 45: * En Farao noemde de naam van Joseef: Tsafenat-Panéach, en hij gaf hem Asenat, de dochter van Poti Fera, de priester van On, tot vrouw. En Joseef ging uit over het land Egypte.
Tsafenat-Panéach: volgens Josephus betekent deze naam ‘ontdekker van het verborgene’. Volgens Hertz betekent het ‘voedsel-man’. Jagersma verklaart: ‘God heeft gezegd: hij zal leven’. Munk meent: ‘Hij die verborgenheden verklaart’. Deze laatste uitleg is gebaseerd op wat Onkelos en Rasji zeggen. Vergote legt dit als volgt uit: ‘de mens die de zaken kent’. Alter zegt in navolging van Mosje Weinfeld: ‘God spreekt, hij leeft’.
Asenat: volgens Hertz betekent dit: ‘behorend tot de godin Neith’. Volgens de Midrasj zou de naam Asenat afgeleid zijn van een woord dat ‘verkrachting’ betekent. Asenat zou namelijk een dochter zijn van Dina en ze zou door Sichem verwekt zijn bij Dina.
Poti Fera: volgens Rasji is deze naam identiek met ‘Potifar’. ‘Poti’betekent ‘gemutileerde’, en Potifar was (zeer waarschijnlijk) een eunuch, een gecastreerde. Volgens Hertz is niet Potifar bedoeld, maar deze naam betekent ‘gave van Ra’.
On: beter bekend als Heliopolis, een stad in de buurt van Caïro. Een plaats waar de zonnegod Osiris werd vereerd.
Vers 45 is een vers dat velen geïntrigeerd heeft. Hier is sprake van een huwelijk in de hoogste kringen van Egypte en helaas wijdt de schrijver er geen enkele aandacht aan. In de loop der eeuwen heeft het velen geïntrigeerd, zo zelfs dat er een heel boek aan gewijd is, het apocriefe boek ‘Joseph en Asenat’. Volgens de Joodse traditie zou de bruid een dochter geweest zijn van Dina, de dochter van Jakob, die Sjechem bij haar verwekt zou hebben. Zie Genesis 38.


Vers 46: En Joseef was dertig jaar toen hij voor het aangezicht van Farao de koning van Egypte stond. En Joseef ging uit van voor het gelaat van Farao, en hij trok heel het land Egypte door.
Joseef was dertig jaar oud en Jaäkov zo’n tachtig jaar en Jitschak honderd veertig jaar.

Vers 47: En in de zeven jaren van verzadiging bracht het land zoveel op dat men het maar voor het grijpen had.

Vers 48: En hij verzamelde zeven jaren al het voedsel dat in het land Egypte was. En hij sloeg voedsel op in de steden. Het voedsel van het veld van de stad dat rondom haar was had hij in haar midden opgeslagen.

Vers 49: En Joseef verzamelde koren als het zand der zee, zeer veel, tot men ophield met tellen, want er was geen tellen aan.

Vers 50: En aan Joseef werden twee zonen geboren, voordat het jaar van honger kwam. Die heeft Asenat, de dochter van Poti Fera, de priester van On, hem gebaard.
Zij werden geboren, zij baarde: het waren wel de kinderen van Joseef, maar hij als verwekker wordt hem door de schrijver geen rol toebedeeld. De kinderen worden geboren en de vrouw baart. En Joseef? Die zal wel druk geweest zijn met zijn werk.
Honger: Zeven maal komt in dit gedeelte het woord ‘honger’ voor.

Vers 51: En Joseef noemde de naam van de eerstgeborene Menasjè. Want God heeft mij doen vergeten heel mijn moeite en heel het huis van mijn vader.
De eerstgeborene: opvallend is dat er niet staat ‘zijn’ eerstgeborene.
Menasjè betekent ‘die vergeten doet’.
Vergeten: als er iets belangrijk is voor de mens is het wel ‘herinneren’. Bij Joseef staat ‘vergeten’ voorop. Blijkbaar beseft hij niet welk een verdriet hij zijn oude vader aandoet door geen bericht te sturen dat hij nog leeft. De rabbijnen proberen Joseef te verontschuldigen door te verklaren dat als hij bericht aan Jaäkov zou sturen dat hij nog in leven zou zijn, hij zijn broers in diskrediet zou brengen bij hun vader.

Vers 52: En de naam van de tweede had hij genoemd Efrajim. Want God heeft mij vruchtbaar gemaakt in het land van mijn ellende.
Hij had genoemd: alsof Joseef de tweede zoon al een naam gegeven had vóór de eerste. Als Jaäkov later in Genesis 48:14 de twee zoons van Joseef zegent krijgt de tweede zoon de grootste zegen.
Efrajim heeft als betekenis ‘Dubbelvrucht’.

Vers 53: En de zeven jaren van verzadiging in het land Egypte liepen ten einde.

Vers 54: En de zeven jaren van honger begonnen te komen, zoals Joseef gezegd had. En er ontstond honger in alle landen. Maar in heel het land Egypte was brood.

Vers 55: En heel het land Egypte kreeg honger en het volk schreeuwde tot Farao om brood. En Farao zei tot heel Egypte: Gaat naar Joseef; die jullie zal zeggen wat jullie moeten doen.

Vers 56: En de honger was op heel het oppervlak van het land. En Joseef opende alles waarin het was en hij verkocht koren aan Egypte. En de honger werd sterk in het land Egypte.

Vers 57: En heel de aarde was naar Egypte gekomen om koren te kopen, tot Joseef , want de honger was sterk op heel de aarde.
Aarde: het woord ’èrets’ wordt gebruikt voor ‘land’ en ook voor ‘aarde’.
Koren kopen, tot Joseef: een abnormale volgorde. Bedoeld zal zijn dat heel de aarde erop uit was om koren te kopen. Maar de enige die hen voedsel kon geven om te overleven was Joseef.

Het ene kleed is het andere niet (vers 14).
In Tenach komen verschillende woorden voor die gebruikt worden om kledingstukken aan te duiden. De twee meest voorkomende in het boek Genesis zijn ‘’beged en ‘simla’. Beiden lijken dezelfde betekenis te hebben, namelijk die van ‘kleed’, ‘kleding’.
Het woord ‘beged ’ is afgeleid van het werkwoord ‘bagad’ dat oorspronkelijk ’bedekken’ betekent maar later ook de betekenis gaat krijgen van ‘zich (anders) voordoen’.
Voorbeelden van het gebruik van ‘beged’ zijn: de kleding van Esau waar Jaäkov gebruikt van maakt om zijn vader te bedriegen (Genesis 27), Tamar die haar weduwenkleed aflegt en later weer aantrekt (Genesis 38) en Joseef die door de vrouw van Potifar van zijn kleed ontdaan wordt (Genesis 39). Daarnaast zijn er nog enkele teksten waarin dit aspect van ‘bedriegen’ niet op de voorgrond staat. Waarschijnlijk moet men toch dit idee van ‘verandering’, van ‘anders worden’ in die teksten laten doorklinken. In Genesis 37:29 scheurt Reoeveen zijn ‘béged’. In Genesis 41:42 krijgt Joseef, nadat hij zelf in vers 14 al andere kleding heeft aangetrokken, van Farao nog weer andere kleding als symbool van zijn positie, want het geven van deze kleding gaat gepaard met andere teken van hoogwaardigheid, namelijk een zegelring en een gouden ketting.
Dan zijn er nog twee overgebleven teksten namelijk Genesis 28:10 waar Jaäkov God om kleding, béged’, vraagt, en Genesis 24:53 waar de knecht van Avraham de familie in Charan kleding geeft. Bewust of onbewust zal ook in deze teksten de gedachte van verandering, van een ander mens worden, een rol spelen.
Gezien de kontekst van het woord ‘béged’ in Genesis is mijn conclusie dat het bij het gebruik van dit woord gaat om verandering van status. Jaäkov wordt door het aantrekken van het kleed van Esau als het ware Esau zelf. Tamar wordt van weduwe een hoer. Joseef wordt van dienaar van Potifar bijna minnaar van zijn meesteres. Reoeveen geeft zijn positie op van oudste zoon die de verantwoordelijkheid draagt. Joseef verandert van gevangene in adviseur van de Farao. En Jaäkov vraagt onbewust aan God hem te zijner tijd een andere positie te geven dan die van vluchteling. En tenslotte geeft Avrahams knecht de familie in Charan zonder woorden te kennen dat zij een andere positie moeten innemen.

Tenslotte het andere woord ‘simla’. Dit is mogelijk afgeleid van het werkwoord ‘maäl’ dat ook ‘bedekken’ betekent. Ook dit woord heeft later een afgeleide betekenis gekregen in de zin van ‘anders worden’, ‘zich anders voordoen’.
Het woord ‘simla’ komt slechts 6 x voor in het boek Genesis. In Genesis 35:2 draagt Jaäkov zijn familie op hun kleding samen met hun amuletten te begraven. Ze moeten andere mensen worden en niet meer vertrouwen op afgoden. In Genesis 37:14 komen de broers van Joseef met de verscheurde kleding van Joseef aan bij vader Jaäkov en in Genesis 41:14 trekt Joseef weer zijn kleding aan als hij voor Farao moet verschijnen. Tenslotte scheuren de broers zelf in Genesis 44:13 hun kleding. Maar zoals Joseef in Genesis 41:14 al andere kleding kreeg, zo krijgen de broers van hem in Genesis 45:22 ook andere kleding. Tenslotte de enig overgebleven plaats waar dit woord voorkomt is Genesis 9:23 waar twee zoons van Noach hun naakte vader bedekken met een kledingstuk.
Dit eerste gebruik van het woord ‘simla’ in Genesis geeft in het algemeen de betekenis ervan aan. Een ‘simla’ dient blijkbaar om naaktheid te bedekken. Het scheuren ervan juist om ‘naakt’ te staan, waarbij men geen mogelijkheid heeft om iets te verbergen. Deze betekenis zal steeds een rol spelen waar dit woord gebruikt wordt.

Werk gaat voor het meisje (vers 45)
In Genesis 41:45 staat dat Farao Joseef een vrouw gaf. Maar in plaats van dat er staat: ‘En hij ging tot haar in’ zoals passend zou zijn en zoals in andere verhalen ook vaak vermeld staat, staat er ‘En Joseef ging uit over het land Egypte’.
Had Joseef geen belangstelling voor vrouwen? Ook in Genesis 39:8, 10 en 12 weigert Joseef categorisch aan het verzoek van de vrouw van Potifar te voldoen door bij haar te gaan liggen. Toch meen ik dat de rabbijnen gelijk hebben als zij veronderstellen dat Joseefs begeerte naar deze vrouw gewekt was en dat hij tenslotte voor de verleiding bezweken zou zijn als zij hem maar niet van zijn kleed ontdaan had. Dit uitrekken van zijn kleed riep bij Joseef weer de gebeurtenissen bij de put op toen zijn broers zijn kleed uittrokken. Vandaar dat zijn begeerte als sneeuw voor de zon verdween, en hij vluchtte naar buiten. Een extra argument voor deze visie is de zinsnede in Genesis 39:11 dat Joseef binnenkwam om zijn werk te doen op het moment dat er niemand anders in huis was. Met dit ‘zijn werk doen’ is bedoeld dat Joseef bereid was om te doen waar Potifar en zijn vrouw het op aangelegd hadden, namelijk de vrouw van zijn heer zwanger te maken.
Een ander argument tegen de gedachte dat Joseef weinig belangstelling voor vrouwen had is het feit dat hij in de jaren voor de hongersnood begon, twee kinderen bij zijn vrouw verwekte. Zie Genesis 41:50.
Mijn conclusie is dan ook dat Joseef zich niet kon inleven in de gevoelens van anderen. Al van jongs af aan gaat hij onafhankelijk van anderen zijn eigen weg. Zie verder het artikel: Een aparte persoonlijkheid.

Een aparte persoonlijkheid. Genesis 30:22 tot Genesis 50.
Het laatste deel van het boek Genesis, vanaf hoofdstuk 37, is gewijd aan de belevenissen van Joseef. Joseef was de lievelingszoon van aartsvader Jaäkov en de oudste zoon van Jaäkovs lievelingsvrouw Racheel. Joseef wordt in de joodse en christelijke traditie als een soort heilige gezien, iemand op wie niets aan te merken valt. Is het omdat Joseef zo’n uitgebalanceerde indruk maakt en niet behept lijkt met al het menselijk falen dat andere bijbelse figuren aankleeft? Misschien spreekt het ons aan dat hier iemand beschreven wordt die niet meegesleept wordt door zijn emoties. Joseef lijkt verheven boven al het kleinmenselijke geploeter dat ons leven kenmerkt. Maar het is de moeite waard het levensverhaal van deze Joseef eens nader te bekijken om te zien of Joseef inderdaad een soort halfgod is.

Allereerst de geboorte van Joseef. Deze wordt verteld in Genesis 30:22–24. Zijn moeder Racheel, de tweede vrouw van Jaäkov, was vele jaren ongewenst kinderloos gebleven. Haar zuster Lea, de eerste vrouw van Jaäkov, baarde de ene zoon na de andere en tenslotte ook een dochter, Dina. Daarna, zo staat er, gedacht God Racheel en God opende haar schoot. In de NBG-vertaling klinkt het daarna: Zij werd zwanger en zij baarde een zoon. Toen zeide zij: God heeft mijn smaad weggenomen; en zij gaf hem de naam Joseef, zeggende: Moge de Here mij er nog een andere zoon bijvoegen. Het woord ‘asaf’ ( vandaar de naam Joseef) heeft in het Hebreeuws twee betekenissen, namelijk ‘toevoegen’ en ‘wegnemen’. Het lijkt wel het meest voor de hand te liggen dat hier bedoeld is: ‘wegnemen’. Maar waarom heeft de schrijver dit woord dat voor tweeërlei uitleg vatbaar is, gebruikt? Waarom niet gewoon het woord ‘nemen’ gebruikt? Of zou Racheel beide betekenissen bedoeld hebben? Zou Racheel, naast het wegnemen van haar smaad, ook een beetje bedoeld hebben dat haar smaad vermeerderd is?
Het vervolg is ook niet zo duidelijk als de NBG-vertaling wil doen voorkomen. Er staat namelijk in het Hebreeuws niet ‘moge de Heer mij toevoegen...’, maar : De Heer zal mij toevoegen. In het joodse commentaar Midrasj Rabba staat dat Racheel hier een profetische uitspraak doet; zij ziet als het ware al dat zij nog een tweede zoon zal krijgen. Deze uitleg geeft een al te optimistisch beeld van Racheels uitspraak. In het Hebreeuws klinkt het namelijk nogal dwingend. Een meer letterlijke vertaling van Genesis 30:24 is: En zij noemde zijn naam Joseef, door te zeggen: de Heer zal mij toevoegen een andere zoon. In tegenstelling met andere kinderloze vrouwen die na lang wachten een zoon baren, is Racheel niet tevreden met haar zoon. Van bijvoorbeeld Sara hoort men geen verzoek om een tweede zoon, en ook Noömi en Roet zijn helemaal tevreden met hun zoon Obeth. En ook Channa zingt een uitbundige lofzang na de geboorte van haar zoon Samuel en vraagt daarin ook niet om meer kinderen. Waarom deze ontevredenheid bij Racheel? Zelfs in de naamgeving van haar kind klinkt de ontevredenheid door. Joseef betekent namelijk: Hij moge toevoegen of: Moge Hij opnieuw doen. Bovendien zegt Racheel niet: een twééde zoon, maar een ándere zoon. De tekst suggereert dus dat Racheel teleurgesteld was toen zij Joseef gebaard had. Later als Joseef slaaf is in het huis van ene Potifar in Egypte staat geschreven: Joseef werd mooi. Dit kan betekenen dat Joseef in zijn jonge jaren ‘niet mooi’ was. Dat Racheel alleen maar teleurgesteld zou zijn omdat haar eerstgeboren zoon als baby niet mooi zou zijn lijk te ver gezocht. Een veronderstelling van mijn kant, die verder nergens op gebaseerd is, is dat Joseef mogelijk teveel trekken van haar vader Lavan had en Racheel wilde niet meer herinnerd worden aan de duistere periode in haar leven waarin haar vader de hoofdrol speelde.

Het volgende opmerkelijke in Joseefs gedrag is hoe hij zich gedraagt in Genesis 33. Daar wordt Jaäkov geconfronteerd met zijn haatdragende broer Esau. Wie schetst onze verbazing als Joseef als jongetje van een jaar of acht voor zijn moeder uitloopt, het gevaar tegemoet. Lees maar in vers 2: Jaäkov plaatste de slavinnen en haar kinderen vooraan, Lea en haar kinderen daarachter, en Racheel en Joseef achteraan. En dan vers 6-7: Daarop naderden de slavinnen met haar kinderen en bogen zich neer. Vervolgens naderde ook Lea met haar kinderen en zij bogen zich neer. En ten laatste naderden Joseef en Racheel en zij bogen zich neer. Jaäkov heeft zijn vrouwen en kinderen in een bepaalde volgorde opgesteld, de moeders voorop en de kinderen daarachter. Maar Joseef houdt zich niet aan de rokken van zijn moeder vast. In tegendeel hij loopt voor Racheel uit. Wat zou de reden hiervoor zijn? Is Joseef hier al zeer zelfbewust? Of is er hier opnieuw geen sprake van een normale moeder-kind relatie?

In Genesis 37:2-3 begint het levensverhaal van Joseef. In de NBV staat: Joseef, zeventien jaar oud –hij was dus nog jong- placht met zijn broeders, de zonen van Bilha en de zonen van Zilpa, de vrouwen van zijn vader, de schapen te hoeden. En Joseef bracht kwaad gerucht aangaande zijn broers aan hun vader over. En Israel had Joseef lief boven al zijn zonen... en hij maakte hem een pronkgewaad. Wij kunnen alleen maar gissen naar de reden waarom Joseef niet de schapen hoedde samen met de zonen van Lea. Vonden die hem te min, en moest hij daarom maar optrekken met de zonen van zijn vaders bijvrouwen? Over zijn positie bij die broers wordt ons trouwens iets bijzonder meegedeeld. Er staat in het Hebreeuws niet ‘hij was nog jong’. Trouwens zijn leeftijd is al vermeld en ieder mag zelf bepalen of hij zeventien jaar jong vindt of niet. In het oosten wordt men zeker niet meer als kind beschouwd op die leeftijd. Maar er staat ook niet gewoon ‘jong’, er staat dat Joseef een ‘naär’ was, dat wil zeggen een jongen, een knaap, een knecht. Hij was niet zomaar een knaap, nee, hij was het bij de zonen van zijn vaders bijvrouwen. Bedoeld is dat deze halfbroers hem als een soort loopjongen gebruikten. Dat dit Joseef niet aanstond valt te begrijpen, en zijn reactie staat er direct achteraan: Joseef klikte over zijn broers.
In Genesis 37:5-11 wordt verteld over twee dromen die Joseef heeft. In deze dromen komen zijn grootheidsideeën heel duidelijk naar voren. Dromen kunnen iets openbaren wat in de diepte van een mensenziel leeft. Joseef lijkt gepreoccupeerd met gedachten over onbeperkte macht en hij verwacht dat ieder zijn unieke positie zal accepteren en vol bewondering naar hem zal opkijken. Waarschijnlijk is hij zich niet bewust geweest zijn van de gevoelens van haat die het vertellen van deze dromen bij zijn broers opriepen. Als Joseef wat meer zelfkritiek had gehad zou hij zich wel twee keer bedacht hebben voor hij zijn broers met zijn gedachten geconfronteerd had. Of….. zou Joseef, bewust of onbewust, haatgevoelens bij zijn broers op hebben willen wekken? Door zijn gedrag heeft hij zich in elk geval onmogelijk gemaakt bij zijn broers en dat is tenslotte de aanleiding geweest dat hij ‘bevrijd’ werd uit de al te liefderijke bejegening van zijn vader, ook al gebeurde dat op een absurde manier.
Na deze dromen wordt Joseef door zijn vader op pad gestuurd om zijn broers te zoeken. Tijdens deze zoektocht blijkt Joseef het pronkgewaad te dragen. Uit het verhaal van Tamar in 2 Samuel 13 blijkt dat zo’n gewaad alleen door koningskinderen gedragen werd. Joseef wordt voorgetrokken door zijn vader, maar hij laat zich dat ook welgevallen. Blijkbaar beseft hij niet dat zijn broers in hun werkplunje wel furieus moeten worden als ze hem in zo’n koningsmantel zien aankomen..

Na het intermezzo van Genesis 38 gaat het verhaal van Joseef verder in Genesis 39. Daar krijgt Joseef, als slaaf verkocht, een hoge positie bij een Egyptisch ambtenaar. Met nadruk wordt verteld dat de Eeuwige in alles met Joseef was. Blijkbaar vielen Joseefs gedrag en capaciteiten zo op dat hij uitstak boven alle andere slaven. Hier ‘werd’ hij schoon van gestalte en schoon van uiterlijk (vers 6). Voor de vrouw van zijn heer is dit aanleiding om hem te verleiden. Als dit met uitnodigende woorden niet lukt, probeert zij hem te dwingen: Toen greep zij hem bij zijn kleed en zei: Kom bij mij liggen. Maar hij lied zijn kleed in haar hand achter, vluchtte en liep naar buiten (vers 12). Een intrigerende vraag is: wat zou de reden zijn dat Joseef niet op de avances van zijn meesteres inging? Degenen die Joseef als een heilige zien, menen dat het zijn integriteit was waardoor hij tegen de verleiding bestand was. Anderen voeren als motief aan dat Joseef bang was voor de consequenties, namelijk de straf van zijn meester, als deze het te weten kwam. Nog weer anderen, met name Joodse geleerden, zeggen dat Joseef op het punt stond toe te geven – Joseef was tenslotte een gezonde knaap van een jaar of achttien- toen plotseling het beeld van zijn vader hem voor ogen kwam. Een nog vromere uitleg is dat de woorden van de Tora – de ‘onderwijzing’- hem te binnen schoten. Hoe het ook zij, Joseef kon zich beheersen en hij vluchtte weg. Voor verdere uitleg van het hele verhaal in Genesis 39, zie het verhaal ‘Joseef en de vrouw van Potifar’.

In Genesis 40 werkt Joseef in de gevangenis. Als twee hoge ambtenaren daar een droom krijgen, legt hij die uit. Er staat: Zij zeiden tot hem: Wij hebben een droom gehad en er is niemand die hem kan uitleggen. Toen zei Joseef tot hen: Zijn de uitleggingen niet Gods zaak? Vertel het mij toch. Er is bij Joseef geen spoor van twijfel. Hij is ervan overtuigd dat God de dromen zal uitleggen als hij, Joseef, ze eenmaal gehoord heeft. Hij weet met zekerheid dat hij bij God een bevoorrechte positie inneemt. En zijn vertrouwen wordt niet beschaamd. Op grond van wat de twee hovelingen vertellen weet Joseef precies te voorspellen hoe het met hen af zou lopen, dat de bakker als het ware al dood is. Zie het artikel ‘De misstap van de bakker’ bij Genesis 40.

Na enkele jaren in de gevangenis te hebben doorgebracht wordt Joseef voor de Farao gebracht, om, zoals beschreven staat in Genesis 41, ook diens dromen uit te leggen. Zonder enige terughoudendheid verklaart Joseef ook deze dromen. Maar dat niet alleen: ongevraagd geeft hij, terwijl hij slaaf is en jaren in de gevangenis heeft doorgebracht, Farao advies hoe handelen om de voorspelde problemen het hoofd te bieden. In vers 33-34 staat: Nu dan, Farao zie om naar een verstandig en wijs man, en hij stelle hem aan over het land Egypte. Farao doe ook dit... Over arrogantie gesproken! Of zou Joseef beseffen dat als hij het bij deze onheilspellende uitleg laat zijn dagen geteld zijn?
Het ligt voor de hand dat Joseef, die zich zojuist als een verstandig en wijs man ontpopt heeft, aangesteld wordt om Egypte voor een hongersnood te behoeden. En Joseef aanvaardt deze functie zonder meer.

En daarna volgt ook nog een sprookjeshuwelijk. Het is spijtig dat de bijbel slechts enkele woorden gebruikt om dit te beschrijven: En hij (Farao) gaf hem Asenat, de dochter van Potifera, de priester van On, tot vrouw. En Joseef ging uit over het land Egypte. (Genesis 41:45). Voor veel lezers is de zeer summiere beschrijving zoals de bijbel die geeft niet genoeg. Er is zelfs over dit ene vers een apocrief bijbelboek geschreven, namelijk ‘Josef en Asenat’. Maar sprookjesachtige romantiek interesseerde de bijbelschrijver kennelijk niet. Wat hij ons wel meedeelt is: Joseef ging uit…. En dat direct na zijn huwelijk! In het boek Genesis komt vaak de uitdrukking voor: Hij ging in... , als er sprake is van het eerste seksuele contact tussen een man en zijn vrouw. Bekende voorbeelden zijn: Avram die ingaat tot Hagar (Genesis 16:4), Jaäkov die ingaat tot Lea (Genesis 29:23) en Racheel ( vers 30) en Bilha (Genesis 30:4), Jehoeda die ingaat tot zijn vrouw (Genesis 38:2), Onan die weigert in te gaan tot Tamar (Genesis 38:9) en dan Jehoeda die zelf tot Tamar ingaat ( vers 18). Maar van Joseef wordt niet vermeld dat hij na de huwelijkssluiting tot zijn vrouw ‘inging’. In tegendeel: Joseef ‘ging uit’. Zijn werk ging voor zijn vrouw. Blijkbaar is Joseef wel naar Asenat teruggekeerd, want later worden hem minstens twee zoons geboren. Opmerkelijk is het echter wel dat ‘het uitgaan naar het land’ zo nadrukkelijk door de schrijver vermeld wordt. Het zegt wel iets over Joseefs houding tegenover zijn vrouw. Trouwens ook zijn houding tegenover Potifars vrouw was er een van afweer. Of Joseef niet veel interesse in vrouwen is niet duidelijk, maar zijn positie en zijn werk komen duidelijk op de eerste plaats.

In Genesis 41:46 is Joseef intussen dertig jaar oud geworden. Hij krijgt twee kinderen en in de naamgeving laat hij eindelijk iets van zijn gevoelens blijken. Zijn oudste zoon krijgt de naam Manasje. Als uitleg zegt Joseef hierover: God heeft mij al mijn moeite doen vergeten, en ook het gehele huis van mijn vader. Met andere woorden: Joseef heeft zich duidelijk gedistantieerd van alles en allen waar hij qua afkomst mee verbonden was. Maar als plotseling zijn broers opduiken ten tijde van hongersnood, blijkt het verleden beslist niet afgedaan te hebben. Dat Joseef zijn haatdragende broers wilde vergeten is begrijpelijk. Maar het is onvoorstelbaar dat hij zijn vader, die zielsveel van hem hield en hem dood waande, nooit een levensteken gegeven heeft. Zeker toen hij als onderkoning in Egypte heerste was dat heel goed mogelijk geweest. Sommigen proberen Joseefs gedrag goed te praten. Ze zeggen dan dat hij zijn broers niet in diskrediet wilde brengen bij hun vader. Als hij als doodgewaande opeens bij zijn familie opdook zou uitgekomen zijn hoe slecht zijn broers hem behandeld hadden. Dan zou er tweespalt in de familie kunnen ontstaan. Dit lijkt me een gezochte redenering. Met de uitleg van de naam Manasje geeft Joseef duidelijk te kennen dat hij niets meer met zijn familie te maken wil hebben. Hij wil als geassimileerde Egyptenaar verder door het leven gaan.

Genesis 42 en 43 beschrijft de reizen van Joseefs broers naar Egypte. Ze worden daar geconfronteerd met hun onherkenbare broer Joseef die een spelletje met hen speelt. De reden voor dit spel zou kunnen zijn dat Joseef wilde nagaan of zijn broers tegenover hun halfbroer Binjamin, de volle broer van Joseef, zich even onverdraagzaam zouden gedragen als destijds tegenover hem. Joseef stelt zich tegenover zijn broers op als een mens zonder gevoelens. Uiteindelijk maakt een emotioneel beroep van zijn broer Jehoeda ook bij Joseef emoties los. In Genesis 45:1 staat: Toen kon Joseef zich niet langer bedwingen... Daarop brak hij uit in luid geween... en hij kuste al zijn broeders hartelijk en weende...

Is Joseef nu een volkomen ander mens geworden? Het lijkt er nog niet op gezien de beschrijving van de gebeurtenissen in Genesis 47. Daar wordt verteld hoe Joseef het volk van Egypte tot de bedelstaf brengt en hen zelfs tot een slavenkaste maakt. Er staat in vers 21: En wat het volk aangaat, dat maakte hij dienstbaar van het ene einde van het gebied van Egypte tot het andere einde. En in vers 25 zeggen de tot slavernij gebrachten: Gij hebt ons in het leven behouden... wij zullen Farao dienstbaar zijn.

In Genesis 47:29 voelt Jaäkov zijn levenseinde naderen. Maar Joseef heeft daar geen weet van en het moet hem door een bode meegedeeld worden: Hierna gebeurde het, dat men tot Joseef zei: Zie, uw vader is ziek.(Genesis 48:1).

Pas in Genesis 50 lijkt er een omkeer gekomen te zijn in het gedrag van Joseef. Na de dood van zijn vader Jaäkov zijn de broers bang dat Joseef zich op hen zal wreken: Als Joseef zich nu maar niet op ons gaat wreken (Genesis 50:15). Joseefs reactie is -voor de zesde keer- dat hij weende (vers 17), en dan volgt zijn uitspraak in vers 19: Ben ik in Gods plaats? Hier lijkt deze kille, onaangedane man eindelijk te beseffen dat zijn houding ten opzichte van zijn broers niet die van een halfgod is. De houding van volmaaktheid en onaantastbaarheid heeft langzamerhand plaats gemaakt voor een meer begripvolle, warme uitstraling. Mogelijk dat de dood van zijn vader in dit proces een belangrijke factor is. Wat Joseef aanvankelijk op een geforceerde manier wilde bereiken, namelijk van een verdere relatie met zijn vader afzien, wordt hier op een natuurlijke manier bewerkt, namelijk door de dood van vader Jaäkov.

Joseefs leven overziend zijn er een aantal vragen gebleven en mogelijk dat het antwoord op deze vragen duidelijk kan maken waarom Joseef zich zo afstandelijk gedroeg met name ten opzichte van zijn vader.
1/ Waarom vertelde Joseef zijn aanstootgevende dromen aan zijn broers en aan zijn vader, terwijl hij als intelligente knaap van zeventien jaar had kunnen weten wat dit bij zijn familie teweeg zou brengen?
2/ Waarom draagt Joseef zijn pronkgewaad als hij op zoek gaat naar zijn broers? Een praktisch reisgewaad was het zeker niet. We weten dat een dergelijk gewaad tot op de enkels afhing en lange mouwen had. Hij kon wel nagaan dat een dergelijke kledij opnieuw arrogant zou overkomen bij zijn broers.
3/ Waarom brengt Joseef zichzelf in zo’n hachelijke situatie door bij de vrouw van Potifar binnen te gaan als zij alleen thuis is? Het is alsof hij het gevaar zelf opzoekt, want tevoren had ze elke dag al bij hem aangedrongen bij haar te komen liggen.
4/ Waarom laat Joseef zijn vader ontwetend over het feit dat hij nog leeft en in Egypte is?

Zou de conclusie niet moeten zijn dat Joseefs houding gevormd is enerzijds door het gemis aan warmte van zijn moeder, anderzijds het teveel aan betrokkenheid van zijn vader? Zou het antwoord op deze vier vragen niet kunnen zijn dat Joseef –onbewust- zich moest losmaken van een sterk bevoogdende vader, een vader die hem zo vertroetelde dat hij zich als mens niet kon ontplooien. Zou Joseef daarom zich onmogelijk hebben gemaakt bij zijn familie? Joseef zet herhaaldelijk zijn leven in de waagschaal om vrij te kunnen worden. Dwang lijkt hij niet te kunnen verdragen, zoals blijkt uit het voor zijn moeder uitlopen bij de ontmoeting met Esau, uit het afwijzen van de avances van Potifars vrouw en als de Farao hem een vrouw geeft kan hij deze niet op bevel bezitten, maar hij kiest ervoor eerst op reis te gaan.
De consequenties van zijn gedrag en ontwikkeling zijn wel dat hij in zijn positie als onderkoning in Egypte een zeer belangrijke rol heeft gespeeld in het ontstaan en de ontwikkeling van het volk Israel, hoewel hij zelf daar geen deel meer van uitmaakte. Of, men zou ook kunnen zeggen dat hij een dubbel deel bijdroeg, namelijk in zijn twee zonen Efrajim en Menasje, die ieder een stam van Israel vormden. De slotconclusie van Joseef zelf in Genesis 50:20 luidt: Gij hebt wel kwaad tegen mij gedacht, maar God heeft dat ten goede gedacht ten einde te doen zoals heden het geval is: een groot volk in het leven te behouden.


Toelichting

Hieronder toelichtingen op de zondagslezingen voor de komende 4 weken.