Joods-Christelijke Dialoog

Genesis 38 - Lukas de Groote

Deze bijdrage van Lukas de Groote verscheen eerder in Stethoscoop op Genesis, uitgegeven door de stichting Amphora Books, 2010.

Juda en Tamar.

Wat de achtergrond van dit verhaal betreft het volgende:
In de Talmoed, in Beresjiet Rabba 85, staat geschreven: De broers waren bezig met de verkoop van Joseef, Joseef treurde over zijn slavenbestaan, Reoeveen kwelde zich over zijn misstap met Bilha (zie Genesis 35:22), Jaäkov treurde over de verdwijning van Joseef, Jehoeda treurde over zijn vrouw, en de Heilige, gezegend zij Hij, schiep intussen het licht van de koning messias. Immers uit de gemeenschap van Jehoeda en Tamar werd Perets geboren. Eén van de nazaten van Perets, Boaz, trouwt – hij ook – met een niet-Joods meisje: Roet. Uit hun verbintenis werd Oved geboren, de grootvader van koning David. Zo legt de Heilige, gezegend zij Hij, in de donkere jaren van haat, honger en ballingschap al de grondslag voor de toekomstige verlosser die uit het geslacht van David zal zijn. Daardoor lijkt het boek Roet een ‘verloste’ versie van het verhaal van Jehoeda en Tamar te zijn.
Volgens Ibn Ezra is het verhaal van Jehoeda en Tamar bedoeld om een tegenstelling aan te geven met het volgende hoofdstuk waarin het verhaal van Joseef en de vrouw van Potifar beschreven wordt. Daar blijkt de rechtvaardige Joseef wél bestand tegen de verleidingen van een vrouw en Jehoeda in het verhaal van Genesis 38 niet.
Het is zeer de vraag of deze interpretatie wel de juiste is. Mijns inziens zijn er juist grote overeenkomsten in de motieven van de vrouwen die een hoofdrol spelen in deze verhalen. Tamar wilde Jehoeda nageslacht bieden. Als het niet via een zoon van Jehoeda was, dan maar via Jehoeda zelf. Zo wil ook de vrouw van Potifar dat Joseef haar een kind biedt. Zie het commentaar bij Genesis 39.

De uitverkoren zoon
Nadat Avram door God geroepen was bleek de uitverkiezing van God steeds één der zoons te betreffen: niet Jijsmaëel maar Jitschak, en daarna niet Esau maar Jaäkov. De zoons van Jaäkov wachten op hun beurt vol spanning wie van hen de uitverkorene zal zijn. Ze beseffen niet dat zij alle twaalf uitverkoren zijn om hun bijdrage te leveren aan het volk Israel. Reoeveen als oudste meent het meeste recht te hebben om zijn vader op te volgen, maar hij moet zich ook gerealiseerd hebben dat steeds de oudste zoon (Jisjmaëel en Esau) door God afgewezen werd. Door gemeenschap te hebben met Bilha, een bijvrouw van zijn vader, probeert hij zijn rechten al te doen gelden voordat Jaäkov overleden is. Sjimon en Levi spelen voor eigen rechter door Sjechem uit te moorden. Zou Jehoeda dan degene zijn die in aanmerking komt om de verantwoording voor de hele familie op zich te nemen? Na zijn onjuiste advies in Genesis 37 valt hij in ongenade bij de andere broers. In hoofdstuk 38:1 lijkt de schrijver ons dan ook mee te delen dat Jehoeda aan lager wal raakt. Jehoeda raakt de familieband kwijt terwijl Joseef ook al uit het zicht verdwenen is. En Joseef was nog wel door zijn vader als toekomstig hoofd van de familie aangewezen. Joseef kreeg tenminste een koninklijk kleed (Genesis 37), en hij wordt omschreven als een zoon van Jaäkovs ‘ouderdom’. Dit betekent dat hij de opvolger van zijn vader moest worden. In de hoofdstukken die hierna komen lijkt het als onderstroom in de vertelling te gaan om de macht: wie wordt degene die de hele familie leidt, Joseef of Jehoeda? Joseef lijkt het meest in aanmerking te komen. Hij heeft grote capaciteiten en in de leerschool van het leven heeft hij zijn lessen geleerd. En hij krijgt een hoge positie in Egypte. Maar aan het eind van Genesis lijkt hij zelfs niet meer als zoon van Jaäkov mee te tellen; zijn plaats wordt ingenomen door zijn beide zoons Menasje en Efrajim. Aan de andere kant krijgt hij via zijn zoons een dubbel deel als Jaäkov Efrajim en Menasje als eigen zonen annexeert. Hoewel hij zelf dan niet meer meetelt als zoon van Jaäkov, speelt Joseef als Egyptenaar, als buiten¬staander, een belangrijke rol in het voortbestaan van het volk. En Jehoeda wordt de meest vooraanstaande van de broers. De vraag is of er in hoofdstuk 38 al redenen aan te wijzen zijn voor deze ‘opgang’ van Jehoeda.

Vers 1: En het geschiedde in die tijd dat Jehoeda afdaalde van bij zijn broers en hij week af tot een Adoelamitisch man en diens naam was Chira.
Afdalen: dit woord wordt vaak letterlijk gebruikt maar het heeft ook een symbolische betekenis. Er staat ook niet ‘Jehoeda daalde in die tijd af…’, maar ‘het geschiedde dat hij afdaalde’ . Het woord ‘geschieden’ duidt aan dat wat hier beschreven wordt belangrijk is. Vaak komt hierna een dramatische wending in het verhaal.
De rabbijnse uitleg over de scheiding van Jehoeda en zijn broers is de volgende: als zij het verdriet van hun vader zien over het verlies van Joseef verwijten zij Jehoeda dat hij hun een verkeerd advies gegeven heeft. Jehoeda had namelijk geadviseerd om Joseef te verkopen. Zij zeggen: Als jij ons geadviseerd had hem terug te brengen naar onze vader zouden wij naar jou geluisterd hebben.
Afwijken tot: ‘nathah ad’: deze uitdrukking komt verder nergens voor. ‘nathah el’ betekent ‘zich wenden tot’. Het woordje ’el’ geeft een richting aan, maar ‘ad’ geeft het bereiken aan. Rasji geeft als uitleg: het betekent ‘hij zette een zaak met hem op’.
Adoeulam betekent ‘schuilplaats’.
Chira betekent ‘adel’.
Van bij: letterlijk staat er zelfs ‘van met’. Dit betekent dat Jehoeda en zijn broers tevoren één geheel vormden. Blijkbaar heeft wat zij Joseef en hun vader aangedaan hebben zoveel invloed gehad dat die eenheid nu ver te zoeken is. Jehoeda is de zondebok en is in ongenade gevallen en nu zoekt hij zijn heil bij de heidenen.

Vers 2: En Jehoeda zag daar de dochter van een Kenaänitisch man en zijn naam was Sjoea en hij nam haar en hij kwam tot haar.
Kenaäniet: dit woord betekent ook ‘koopman’. Later wordt in de wet de Israelieten uitdrukkelijk verboden om Kenaänitische vrouwen te huwen. Opmerkelijk is dat het Israelitische koningshuis zowel van de mannelijke kant (Jehoeda), alsook van de vrouwelijke kant (zie het verhaal van Roet de Moabitische) niet zuiver Avrahamitisch is.
Sjoea: geluk, rijkdom. Blijkbaar zoekt Jehoeda zijn toevlucht (‘schuilplaats’) bij handel en rijkdom.
Nemen: een vrouw ‘nemen’ is in Genesis de gewone uitdrukking voor ‘een vrouw huwen’.
De vrouw wordt hier wel driemaal genoemd, maar alle drie keer zonder dat haar naam vermeld wordt: ‘de dochter van’, ‘haar’ en ‘haar’

Vers 3: En zij werd zwanger en zij baarde een zoon en hij noemde zijn naam Eer.
Hij noemde: blijkbaar geeft Jehoeda zijn oudste zoon de naam.
Eer betekent ‘wachtend’ of ‘ontwaak!’

Vers 4: En zij werd nogmaals zwanger en zij baarde een zoon en zij noemde zijn naam Onan.
Zij noemde: hier geeft Jehoeda’s vrouw zijn tweede zoon de naam.
Onan betekent ‘krachtig’, of (volgens anderen): ‘verdriet’ (vergelijk de naamgeving van Binjamin door zijn moeder Racheel. Zij noemde hem Ben-oni, dat is ‘zoon van mijn verdriet’).

Vers 5: En zij ging nogmaals voort en zij baarde een zoon en zij noemde zijn naam Sjela en hij was in bedrog toen zij hem baarde.
Nogmaals voort: in vers 4 staat het woord ‘nogmaals’. Hier ook, maar hier staat het als het ware dubbelop: nogmaals opnieuw baarde ze. Van een nieuwe zwangerschap is hier geen sprake net als bij Hèvel (zie Genesis 4).
Sjela betekent ‘bede’, of ‘teleurstelling’. Was de vrouw teleurgesteld omdat haar man afwezig was tijdens zijn geboorte?
Hij: hiermee zal wel Jehoeda bedoeld zijn.
Bedrog: Volgens Rasji was dit de naam van de plaats waar ze het kind kreeg.

Vers 6: En Jehoeda nam een vrouw voor Eer zijn eerstgeborene en haar naam was Tamar.
Jehoeda nam: In vers 2 staat ook al dat Jehoeda ‘nam’. Misschien dat de schrijver ons al argwanend gaat maken over de relatie tussen Jehoeda en deze vrouw. Waarom ‘nam’ zijn zoon Eer niet zelf een vrouw?
Er moet hier een lange tijd verstreken zijn tussen het afdalen van Jehoeda en het huwelijk van zijn oudste zoon. Later blijken er 22 jaar verstreken te zijn tussen de verkoop van Joseef en Jaäkovs afdalen naar Egypte. In deze tijd moet het verhaal van Jehoeda en Tamar gespeeld hebben.
Eerstgeborene: het zal niet zonder betekenis zijn dat deze aanduiding hier gebruikt wordt. Tamar betekent ‘dadelpalm’. Volgens de Midrasj was zij zo mooi als een dadelpalm. Een dadelpalm is een boom die aantrekkelijk is om in te klimmen en van zijn vruchten te genieten. Zie bijvoorbeeld Hooglied 7 waar de minnaar zijn geliefde met een dadelpalm vergelijkt.
Ook wordt er nog een andere Tamar genoemd, in 2 Samuel 13. Die Tamar is een dochter van David, en haar halfbroer Amnon wordt verliefd op haar.

Vers 7: * En het geschiedde dat Eer, de eerstgeborene van Jehoeda, slecht was in de ogen van de Eeuwige en de Eeuwige doodde hem.
Eerstgeborene: opnieuw dit woord. De eerstgeborene heeft het eerstgeboorterecht maar tegelijk behoort hij de verantwoordelijkheid voor de familie van zijn vader over te nemen. Hier wordt de uitdrukking ‘slecht zijn’ gebruikt en niet ‘kwaad doen’.
Slecht: Wat waren de slechte daden van Eer? In deze verzen lijkt daarvan niets gezegd te worden.
Zou het net als bij Esau het gemis aan verantwoordelijkheidsgevoel zijn geweest?

Vers 8: En Jehoeda zei tot Onan: kom tot de vrouw van je broer en ga het zwagerhuwelijk met haar aan en richt zaad op voor je broer.
Zwagerhuwelijk: zie hiervoor Deuteronomium 25:5.
Komen tot: met als betekenis het uitvoeren van de geslachtsdaad.
Oprichten: laten opstaan, doen opstaan.
Zaad: nageslacht. Want volgens de regels die golden voor het zwagerhuwelijk gold de verwekte zoon als zoon van de overleden broer.

Vers 9: Maar Onan wist dat het zaad niet voor hem zou zijn. En het geschiedde steeds als hij kwam tot de vrouw van zijn broer, dat hij (het zaad) op de aarde vernietigde, om geen zaad aan zijn broer te geven.
Geschieden: door gebruik van dit woord vraagt de tekst extra aandacht voor wat er op volgt.
Vernietigen: er staat niet vermeld wát Onan vernietigde. Hij zal coïtus interruptus hebben toegepast om daardoor anticonceptie toe te passen.
Dit doet denken aan het verhaal van Kajin die zijn broer Hèvel doodde. In Genesis 4:10 staat dat het bloed (eigenlijk het meervoud: bloedjes) van Hèvel schreeuwt van de grond tot God. Hier staat dat Onan het zaad op de aarde, de grond, vernietigde.
In Deuteronomium 25:5-10 staan de voorschriften beschreven over het zwagerhuwelijk. Als de broer van de overledene weigert om nageslacht voor zijn broer te verwekken en zijn plicht verzaakt, zal de weduwe hem zijn schoen uittrekken en hem in het gelaat spuwen. Hier doet Onan alsof hij zijn vader gehoorzaamt, maar hij misbruikt Tamar voor zijn eigen plezier. Waar het Jehoeda en Tamar om te doen was, namelijk het zwanger worden van Tamar, ontloopt hij op die manier. Het ging er bij Jehoeda om, aan de overleden Eer en Tamar een nakomeling te geven. Onan onttrekt zich aan deze verantwoordelijkheid.

Vers 10: En het was slecht in de ogen van de Eeuwige wat hij gedaan had. En hij doodde ook hem.
Ook hem: betekent dit dat Eers zonde dezelfde was als die van Onan?
Van Onan wordt niet gezegd dat hij slecht was, maar wat hij deed was slecht.
Volgens sommige rabbijnen betekent de opdracht ‘Gaat heen, vermenigvuldigt u’ in Genesis 9:1, dat een man geen anticonceptie mag toepassen. Dit gebod was namelijk aan Noach en zijn zonen gegeven. Anticonceptie door een vrouw is wel geoorloofd.

Vers 11: En Jehoeda zei tot Tamar zijn schoondochter: Ga wonen, weduwe, in het huis van je vader tot groot geworden is Sjela mijn zoon. Want hij dacht: opdat hij niet sterft, ook hij, als zijn broers. En Tamar ging. En zij woonde in het huis van haar vader.
Jehoeda lijkt in zijn gedachten Tamar de schuld te geven van de dood van zijn beide zoons, en hij is bang dat zijn derde zoon ditzelfde lot zal ondergaan.
Gaan: men zou verwachten dat er stond dat Tamar wegging. Het woord ‘gaan’ heeft als betekenis dat men een bepaalde weg gaat. Het lijkt nu nog een doodlopende weg die Tamar gaat, maar zij probeert richting aan haar leven te geven.

Vers 12: En de dagen werden veel. En de dochter van Sjoea, de vrouw van Jehoeda, stierf. En Jehoeda troostte zich. En hij ging op over de scheerders van zijn kleinvee, hij en Chira, zijn metgezel, de Adoelamiet naar Timna.
Zich troosten: In Genesis 37:35 weigert Jaäkov zich te laten troosten over de dood van Joseef.
Schapen scheren: dit was een belangrijk jaarlijks feest bij veehouders. In Genesis 31 wordt beschreven hoe Lavan, de schoonvader van Jaäkov, zijn schapen scheert en zijn hele familie uitgenodigd heeft, behalve Jaäkov en zijn gezin. Dit gaf Jaäkov de gelegenheid er heimelijk vandoor te gaan. In 1 Samuel 25:2-8 wordt verteld over het grootse feest van Naval. En nog een verhaal over schapenscheren staat in 2 Samuel 13:23.
In ons verhaal lijken de dagen van rouw voor Jehoeda voorbij, en hij kan deelnemen aan dit feest.

Vers 13 En er werd verteld aan Tamar door te zeggen: Zie jouw schoonvader gaat op naar Timna om zijn kleinvee te scheren.
Schoonvader (van de vrouw): in het Hebreeuws ‘Cham’. Dit woord komt uitsluitend hier voor (tweemaal) en tweemaal in het verhaal van Eli in 1 Samuel 4. In dat verhaal gaat het over een schoondochter die zwanger is en bevalt. Mogelijk dat de schrijver van Sjemoeëel door daar ditzelfde woord te gebruiken verband wil leggen met het verhaal van Jehoeda en Tamar.
De schoonvader van de man wordt aangeduid met een volkomen ander woord: Chotan.
Opgaan naar Timna: in Richteren 14:1 staat dat Simson afdaalde naar Timna. Ook al is een ander Timna bedoeld, toch lijken de schrijvers door deze woorden met tegengestelde betekenis te gebruiken, aan te willen geven dat deze beide verhalen diametraal tegenover elkaar staan.
Scheren van het kleinvee: dit is een feestelijke gebeurtenis. Zie het verhaal in 1 Samuel 13 over het schapen scheren van Naval.

Vers 14: * En zij verwijderde het weduwenkleed van op zich, en zij bedekte zich met de sluier en zij verhulde zich. En zij ging zitten in de opening van Enajim, die op de weg naar Timna is. Want zij had gezien dat Sjela groot geworden was. En zíj, zij was hem niet tot vrouw gegeven.
Zich bedekken met de sluier: om niet herkend te worden, maar dat niet alleen. Door een sluier gaf een vrouw in die tijd aan dat zij zich tegen betaling aanbood. Zie Spreuken 7:10, waar staat dat een hoer een bepaalde kleding droeg waaraan zij te herkennen was.
De sluier: het lidwoord geeft aan dat dit voorwerp een belangrijke rol speelt in het verhaal.
Sluier: dit woord komt alleen hier voor en in Genesis 24, waar Rivka zich bedekt met een sluier. Rivka moet zich als een hoer gevoeld hebben, want zij is met goud gekocht en wordt aan een wildvreemde man overgeleverd die haar meeneemt de tent in.
Zich verhullen: volgens rabbijn Vredenburg betekent dit woord dat zij zich als hoer vermomde.
Enajim: als plaats onbekend. Letterlijk vertaald betekent dit woord beide ogen. Deze betekenis zal zeker een rol spelen in het verhaal, waar het steeds gaat over zien en wat niet gezien mag worden, wat bedekt blijft.

Vers 15: * En Jehoeda zag haar en hij dacht dat zij een hoer was, want zij had haar aangezicht bedekt.
Hebreeuwse vrouwen waren normaal niet gesluierd.
Bedekken: ook dit woord komt, net als het woord ‘sluier’ voor in het verhaal in Genesis 24. Ook daar ‘bedekt’ Rivka zich met een ‘sluier’.

Vers 16: En hij week af tot haar tot de weg. En hij zei: Kom toch! Laat mij tot je komen. Want hij wist niet dat zij zijn schoondochter was. En zij zei: Wat zul je mij geven als je tot mij komt? Afwijken: hetzelfde woord als in vers 2 gebruikt wordt. Jehoeda lijkt steeds verder van de juiste weg af te wijken.
Tot de weg: er staat niet ‘naast’ de weg of ‘bij’ de weg. Wordt mogelijk bedoeld dat er voor Tamar – en ook voor Jehoeda – een nieuwe weg ontstaat om te gaan?

Vers 17: * En hij zei: Ik, ik zal zenden een geitenbokje uit het kleinvee. En zij zei: Als je een onderpand geeft tot je het gezonden hebt.
Geitenbokje: dit is het symbool van vruchtbaarheid. Ook Simson neemt voor zijn vrouw in Timna een geitenbokje mee als hij haar wil bezoeken (Richteren 15:1). Op grond van deze twee verhalen menen sommigen dat een geitenbokje het loon voor een hoer was, maar in andere verhalen lijkt het gewoon als geschenk te fungeren.

Vers 18: En hij zei: wat voor onderpand zal ik je geven? En zij zei: Jouw zegel en jouw snoer en jouw staf die in jouw hand is. En hij gaf het haar. En hij kwam tot haar en zij werd zwanger van hem.
Zegel, snoer, staf: tekenen van Jehoeda’s waardigheid. Zie Genesis 31:19, 1 Samuel 25:2-8 en 2 Samuel 13:23. Volgens de rabbijnse uitleg zijn het symbolen van het koningschap: de zegelring als teken van koninklijke waardigheid, het snoer (of de mantel, zoals dit woord soms vertaald wordt) als teken van rechterlijke waardigheid, en de staf of scepter van de masjiach.
In Genesis 41:14 krijgt Joseef van Farao ook drie tekenen van zijn waardigheid: een zegelring, een kleed en een gouden ketting. Door het kleed wordt daar gesymboliseerd dat Joseef zich anders gaat gedragen dan tevoren. Daarvoor was hij ondergeschikt, daarna is hij heerser. Hier bij Jehoeda is sprake van ‘staf’ in plaats van ‘kleed’. Jehoeda is na dit gebeuren niet een ander mens geworden. Mogelijk dat ‘de staf in de hand’ iemands macht of kracht symboliseert.

Vers 19: En zij stond op en zij ging en zij deed de sluier af van op haar en zij kleedde zich met haar weduwenkleed.

Vers 20: En Jehoeda zond het geitenbokje in de hand van zijn kameraad de Adoelamiet, om het onderpand te nemen uit de hand van de vrouw. Maar hij vond haar niet.
Met opzet laat de tekst de naam Chira weg. Vanwege het schaamtevolle werk dat hij moet doen?
De hand van de vrouw: De situatie is Jehoeda uit de hand gelopen en hij heeft het nu zijn kameraad in handen gegeven. Maar deze is niet in staat om iets met Jehoeda’s verzoek te doen. De vrouw laat zich de zaak niet uit handen nemen.

Vers 21: En hij vroeg de mannen van haar plaats door te zeggen: Waar is die gewijde prostituee, in Enajim, op de weg. En zij zeiden: Niet is hier(in) een gewijde prostituee geweest.
Gewijde prostituee: gewijde prostitutie was iets dat bij vele religies voorkwam. Bij de dienst aan de Eeuwige is het streng verboden, maar in het denken van de mensen was zoiets acceptabel, ja zelfs een verheven bezigheid. En ‘gewijde prostituee’ bood seksuele diensten aan, niet tegen betaling, maar om religieuze redenen. Bij veel culturen stond deze vorm van ‘dienstverlening’ in hoog aanzien. Vandaar dat Chira niet naar een gewone hoer vraagt, want dat is voor hem en Jehoeda gênant.

Vers 22: En hij keerde terug naar Jehoeda, en hij zei: Ik heb haar niet gevonden. En ook zeiden de mannen van de plaats: Niet is hier(in) een gewijde prostituee geweest.

Vers 23: En Jehoeda zei: Laat zij voor zich nemen opdat wij niet te schande worden. Zie, ik heb dit geitenbokje gezonden, en jij hebt haar niet gevonden.
In Genesis 37:31 heeft Jehoeda zijn vader met een geitenbokje bedrogen, en hier wordt hijzelf op een soortgelijke manier misleid.

Vers 24: * En het geschiedde (na) ongeveer drie maanden dat aan Jehoeda verteld werd, door te zeggen: Tamar, uw schoondochter heeft gehoereerd, en ook, zie! Zij is zwanger van haar hoererij. En Jehoeda zei: Brengt haar naar buiten en zij zal gebrandmerkt worden. Door te zeggen: dit wijst erop dat het een officiële mededeling is.
Brandmerken: gewoonlijk wordt vertaald ‘verbranden’.

Vers 25: * Zij was naar buiten gebracht en zij, zij zond naar haar schoonvader (een boodschap) door te zeggen: Van de man van wie dit is ben ik zwanger. En ze zei: Herken toch van wie de zegel en de snoeren en deze staf zijn. En: heel opvallend ontbreekt dit verbindende woord aan het begin van de zin. Mogelijk dat het zoiets betekent als ‘Ze was nauwelijks naar buiten gebracht’. Het geeft in elk geval aan dat het verhaal niet zonder haperingen voortgaat. Door te zeggen: In vers 13, 21 en 22 waren er blijkbaar ook al officiële verklaringen. Opvallend is dat de sprekers hun woorden extra gewicht geven, maar dat hebben hun uitspraken ook nodig, want ze werden op dubieuze gronden gedaan.
Herkennen: precies dezelfde uitdrukking als in Genesis 37:33, waar het bebloede kleed van Joseef aan Jaäkov getoond wordt.
Zegel, snoeren en staf: Als Tamar, beschuldigd van overspel, voor Jehoeda gebracht wordt, veroordeelt deze haar op grond van de feiten. Het vonnis wordt geveld voordat de beschuldigde iets tot haar verdediging heeft kunnen zeggen. Maar na de veroordeling laat zij de corpora delicti zien met de volgende woorden: Kijkt u eens goed van wie dit zegel, dit snoer en deze staf zijn.

Vers 26: * En Jehoeda herkende ze. En hij zei: Zij is rechtvaardiger dan ik. Want daarom... Ik heb haar niet aan Sjela mijn zoon gegeven. En niet was hij voortgegaan haar nog te kennen.
Herkennen: precies hetzelfde woord als in Genesis 37:33 staat waar Jaäkov het kleed van Joseef herkent.
Rechtvaardiger dan ik: een andere vertaling is: Zij is rechtvaardig. Van mij (is het). Met deze weergave van de tekst erkent Jehoeda ruiterlijk dat hij de verwekker is van de vrucht bij Tamar en dat Tamar in haar recht staat.
Hij was niet voortgegaan haar te kennen: zoals Fokkelman aantoont is Jehoeda hier niet het onderwerp maar Sjela! Als het onderwerp niet met name genoemd wordt slaat dit terug op de laatst genoemde persoon, en dat is niet Jehoeda zelf maar zijn zoon Sjela. Jehoeda had Tamar bestemd voor zijn zoon Sjela; haar als het ware in ondertrouw aan haar gegeven. En in dit vers wordt te kennen gegeven dat Sjela en Tamar geen seksuele relatie gekregen hebben.

Vers 27: En het geschiedde in de tijd dat zij zou baren. Zie! Een tweeling in haar buik. Tweeling: vandaar dat haar zwangerschap al zichtbaar was toen zij drie maanden zwanger was.

Vers 28: En het geschiedde toen zij baarde, dat hij een hand uitstrekte. En de vroedvrouw nam (hem) en zij bond een scharlaken draad om zijn hand, door te zeggen: Deze is het eerst uitgegaan.

Vers 29: En het geschiedde toen hij zijn hand terugtrok, dat, zie, zijn broer was naar buiten gekomen. En zij zei: Hoe ben jij doorgebroken. Tegen jou is hij doorgebroken. En hij noemde zijn naam Perets (doorbraak).

Vers 30: En daarna was zijn broer naar buiten gekomen, die om zijn hand de scharlaken draad had. En hij noemde zijn naam Zerach (morgenrood).
De naamgeving van beide kinderen gebeurt blijkbaar door de vader Jehoeda.

De zonde van Jehoeda’s oudste zoon (vers 7)
Jehoeda’s vrouw baart hem drie zoons, Eer, Onan en Sjela, zoals in Genesis 38:3-5 vermeld wordt. Blijkbaar vindt Jehoeda op een gegeven ogenblik de tijd gekomen om Eer te laten trouwen. Blijkbaar was Eer zelf nog niet op zoek naar een vrouw, maar Jehoeda vond dat het daarvoor tijd werd. In vers 6 wordt Eer ‘eerstgeborene’ genoemd. Dit is overbodig, want in vers 3 wordt al verteld dat Jehoeda’s vrouw zwanger wordt en een zoon baart nadat Jehoeda tot haar gekomen is. Een dergelijk zogenaamd overbodige mededeling betekent dat dit woord extra nadruk krijgt. Het eerstgeboren zijn van Eer heeft betekenis in het verhaal. Dan staat er in vers 7, in de Nieuwe Bijbelvertaling: Eer leefde niet zoals de Eeuwige dat wilde, en daarom liet de Eeuwige hem sterven. Wat zou Eers zonde geweest zijn? Zo op het eerste gezicht wordt niets kwaads van hem verteld. Zijn er toch aanwijzingen waarom zijn handelwijze niet de goedkeuring van de Eeuwige kon wegdragen? Wat in de Nieuwe Bijbelvertaling niet uitkomt, is dat in vers 7 Eer nogmaals ‘eerstgeborene’ wordt genoemd. Dit tweemaal ‘eerstgeborene’ betekent dat Er zich als eerstgeborene moest gedragen. Gezien het feit dat zijn váder voor hem een vrouw opzoekt, lijkt hij zelf weinig initiatief te ontplooien. In het boek Genesis is het herhaaldelijk de eerstgeborene die tekort schiet. Denk aan Kajin, Jismaëel en Esau. Van Eer, de eerstgeborene staat hier niet dat hij slechte dingen dééd, maar dat hij slecht wás.

Waarom niet de derde zoon? (vers 7, 10, 14)
Tamars eerste man Eer komt om door ingrijpen van de Eeuwige, zo staat het in Genesis 38:7. Tamars tweede man Onan eveneens, volgens vers 10. In vers 14 staat dat Jehoeda’s derde zoon Sjela volwassen geworden is. En deze man is haar toegezegd als derde echtgenoot. Als Tamar ziet dat Jehoeda geen aanstalten maakt om dit huwelijk te regelen, gaat zij zelf tot actie over. Men zou verwachten dat Tamar naar haar schoonvader zou gaan om hem aan zijn belofte te herinneren. Maar ze doet iets volkomen onverwachts, iets dat in onze ogen zeer af te keuren is, namelijk haar schoonvader verleiden.
Wat zou Tamars motief geweest zijn? Is er in de tekst een aanwijzing te vinden voor het gedrag van Tamar? In de grondtekst luidt het slot van vers 14 vertaald ongeveer zo: Maar zíj, zíj was hem niet tot vrouw gegeven. Het lijkt er op dat Sjela al een ánder tot vrouw gekregen had. Nu kwam een huwelijk met meerdere vrouwen in die tijd vaker voor. Zie bijvoorbeeld Avraham en Esau en Jaäkov. Mogelijk dat Tamar zich realiseerde dat al deze huwelijken problematisch waren. Mogelijk wilde zij geen kind van Sjela. Maar wel wilde ze een afstammeling van Jehoeda. En Jehoeda was weduwnaar en had geen verplichtingen aan een vrouw. Wat lag meer voor de hand dan hem te verleiden.
En dus vraagt ze van Jehoeda geen gunst, namelijk om Sjela aan haar te geven, waardoor zij een tweederangs echtgenote van Sjela zou worden. Ze onderneemt een gewaagd initiatief en zet haar goede naam en zelfs haar leven op het spel.

Tamar gesluierd (vers 15)
In de Nieuwe Bijbelvertaling worden vers 14 en 15 zo vertaald: (Tamar) legde haar weduwdracht af, bedekte zich met een sluier zodat ze onherkenbaar was… Toen Jehoeda haar zag hield hij haar voor een hoer, want haar gezicht was bedekt.
Het woord voor sluier dat gebruikt wordt (tsaief) komt alleen hier en in Genesis 38:14 voor. Door alle bekende Joodse commentatoren wordt ontkend dat het hier om de kleding van een hoer zou gaan. Zij beroepen zich bijvoorbeeld op de situatie in Assyrië waar hoeren juist niet gesluierd waren. Tamar zou deze sluier alleen dragen om niet herkend te worden. Hun redenering zal wel te maken hebben met het vrijpleiten van Jehoeda die in dit verhaal als de eerste de beste hoerenloper af geschilderd wordt.
Met deze verklaring gaat men wel voorbij aan vers 15 waar heel duidelijk staat dat Jehoeda haar voor een hoer hield, want ze had haar gelaat bedekt. Zowel in vers 14 als in vers 15 wordt hetzelfde woord ‘bedekken’ gebruikt. Tamar heeft met opzet haar gelaat met een sluier bedekt, niet alleen om niet herkend te worden, maar ook om voor hoer aangezien te worden door haar schoonvader.

Zij niet, ik wel (vers 14 en 17)
Met extra nadruk zegt de tekst van Genesis 38:14 dat Tamar, zíj niet, aan Jehoeda’s derde zoon tot vrouw is gegeven. In vers 17 staat met veel nadruk tweemaal ‘ik’. Ik, ik zal je een geitenbokje laten brengen. Een geitenbokje zou symbolisch zijn voor vruchtbaarheid. Nadat tweemaal ‘zij’ is genoemd, wordt hier tweemaal ‘ik’ gebruikt om Jehoeda aan te duiden.
Tamar heeft twee mannen gehad, en van geen van beiden kreeg ze een kind. Mogelijk door anticonceptieve maatregelen van hun kant. En de derde man werd haar niet toegewezen. Nu zal Jehoeda zelf haar zwanger maken.

Verbrand de hoer? (vers 24)
De straf op hoererij of echtbreuk in Israël was steniging. Deuteronomium 22:24 bijvoorbeeld is daar heel duidelijk in. Alleen de dochter van een priester die op hoererij betrapt was moest verbrand worden. Het is zeer de vraag of deze laatste straf ooit uitgevoerd is. In het geval van Tamar is het zeer ongeloofwaardig dat hier sprake zou kunnen zijn van verbranding. Een zwangere vrouw die niet eens een nakomeling van Jaäkov was, kon nooit met een dergelijke straf veroordeeld worden. Rabbi Yehuda Ha-Hassid heeft verklaard dat niet gelezen moet worden ‘verbranden’, maar brandmerken. Als er sprake is van ‘verbranden’ staat er namelijk altijd bij door vuur. Zie bijvoorbeeld Leviticus 21:9 en Richteren 14:15. Dit laatste ‘door vuur’ ontbreekt hier! Ook in de Codex Hammurabi staat dat ontrouwe vrouwen gebrandmerkt moeten worden op hun voorhoofd.
Hier wordt ook de passieve vorm gebruikt: ‘men’ kwam vertellen. Het is alsof niemand persoonlijk verantwoordelijk hiervoor zal zijn. Zij moet gebrandmerkt worden.

In ogenschouw nemen (vers 25)
Deze zelfde woorden ‘goed kijken’ komen ook voor in Genesis 37:32, waar Jehoeda en zijn broers hun vader Jaäkov bedriegen met het bebloede kleed van Joseef. Ook in Genesis 38:25 staat: Neem toch in ogenschouw. Jehoeda wordt hier in Genesis 38 met zijn eigen uitspraak geconfronteerd. En in vers 26 staat dat Jehoeda goed keek, en hij vervolgt met het erkennen van zijn schuld: Zij is onschuldig maar ik niet.

Tamar rechtvaardig (vers 26)
Genesis 38: 26 wordt gewoonlijk vertaald met een vergrotende trap: Zij is rechtvaardiger dan ik. Een andere vertaling die ook mogelijk is en mogelijk zelfs beter in het verhaal past is: Zij is rechtvaardig. Van mij is het (de zwangerschap).
Moest Jehoeda wel zijn vaderschap toegeven? Als hij zich vrij had willen pleiten was dat mogelijk geweest. Wie bewijst dat Tamar uitsluitend met hém gemeenschap heeft gehad. Als hoer vermomd heeft zij Jehoeda verleid, maar zo zou ze het toch met elke willekeurige man hebben kunnen aanleggen? Het pleit voor de integriteit van Jehoeda dat hij erkent dat hij de verwekker is van de kinderen van Tamar.

Toelichting

Hieronder toelichtingen op de zondagslezingen voor de komende 4 weken.