Joods-Christelijke Dialoog

Genesis 24 - Lukas de Groote

Deze bijdrage van Lukas de Groote verscheen eerder in Stethoscoop op Genesis, uitgegeven door de stichting Amphora Books, 2010.

Een bruid voor Jitschak .

Vers 1: *En Avraham was oud. Hij was op dagen gekomen. En de Eeuwige had Avraham gezegend in alles.
Oud: (zakéen) Dit woord wordt vooral gebruikt in de betekenis van: ervaren, met levenswijsheid. Het geeft aan dat men op een leeftijd is gekomen dat men zijn verantwoordelijkheden aan een volgende generatie wil overdragen. Oud en versleten is in het Hebreeuws het woord ‘jashaan’, dat is afgeleid van ‘jasheen’ dat de betekenis heeft van ‘slapen’.
Hij was gekomen op dagen: dit is niet hetzelfde als ‘hij was op jaren gekomen’. Later zal blijken dat Avraham nog vijfendertig jaar zal leven. Wat de juiste betekenis hiervan is, is mij niet duidelijk. Mogelijk dat het betekent dat elke dag telde. Een bewust levend mens leeft niet een aantal jaren, maar hij leeft ‘dagen’.
In alles: Van Avraham wordt gezegd dat God hem gezegend had in alles (bakol). Van Jitschak wordt gezegd ‘van alles’ (mikol) at ik (Genesis 27:33), en Jaäkov zegt in Genesis 33:11: (Ik heb) ‘alles’ (kol). De uitdrukking bakol mikol kol betekent in het modern Hebreeuws ‘met het hele hebben en houden’.
In alles (bakol): Rabbi Jehoeda verklaart dit ‘bakol’ als volgt: het is de naam van Avrahams dochter! De Eeuwige had hem namelijk ook met een dochter gezegend. Rabbi Meïr echter verklaart: de zegen van de Eeuwige is juist dat Avraham géén dochter bezat.
In alles: bakol. Dit Hebreeuwse woord bestaat uit drie letters die gezamenlijk 52 als getalswaarde hebben. Ook het Hebreeuwse woord ‘zoon’ (been) heeft als getalswaarde 52. Als men hier betekenis aan toekent zou de schrijver via deze ‘geheimtaal’ zeggen dat de Eeuwige Avraham met een zoon gezegend had, en die zoon betekende alles voor hem.
Alles: In vers 35 weidt de knecht van Avraham uit over wat dit ‘alles’ inhoudt. In de loop van het verhaal zal duidelijk worden waarom hier dit ‘alles’ zo summier aangeduid wordt, en waarom de knecht later zo breedsprakig is over het bezit van zijn meester.
Vers 2: En Avraham zei tot zijn knecht, de oudste van zijn huis, de beheerder van alles wat van hem was: Leg toch je hand onder mijn heup.
Knecht: dit woord komt veertien maal (2 x 7) voor in dit verhaal. En daarnaast wordt dezelfde persoon zeven maal ‘man’ genoemd. In zijn functie als dienaar van Avraham die de opdracht van zijn heer moet uitvoeren, wordt hij steeds als ‘knecht’ aangeduid. Als hij optreedt als waarnemer van Avraham en met diens gezag handelt en spreekt wordt hij met ‘man’ aangeduid.
Knecht: dat het gaat om Eliëzer valt af te leiden uit Genesis 15:2, waar deze man ‘verzorger van Avrams huis’ genoemd wordt. Daar wordt hij door Avram als toekomstige erfgenaam genoemd, of, volgens de verklaring van Hirsch: de erfgenamen van Eliëzer zullen van hem erven. Dat de schrijver de knecht in het hele verhaal naamloos laat zijn, zal te maken hebben met diens taak. Hij moet niet voor zichzelf optreden, maar uitsluitend als knecht van zijn heer.
Oudste: hetzelfde woord als ‘oud’ in vers 1. Door hetzelfde woord te gebruiken geeft de schrijver aan dat beide mannen op leeftijd gekomen waren, maar ook dat ze beiden levenswijsheid hadden opgedaan, en zij handelden vanuit dezelfde visie.
Huis: dit woord kan de letterlijke betekenis van ‘huis’ hebben, maar Avraham woonde nog altijd in tenten. Het kan ook ‘huisgezin’ betekenen, en ook een verdere uitbreiding als ‘familieverband’.
Beheerder: met dit woord wordt bedoeld iemand die toezicht houdt voor een ander, iemand die de zaken beheert in naam van een ander. Waarom heeft Avraham deze functie niet aan Jitschak gegeven? Deze was op dit moment al veertig jaar oud. Zou Jitschak de capaciteiten hier niet voor hebben?
Hand: het woord ‘jad’ wordt hier gebruikt. Bedoeld is de hand waarbij de handrug naar boven is. Het andere woord voor hand ‘kaf’ heeft de betekenis van de hand met de handpalm naar boven. Dat het woord ‘jad’ gebruikt wordt, zou te maken kunnen hebben met het tot elke prijs willen vermijden van een al te plastische betekenis, alsof de knecht letterlijk zaad van Avraham in zijn hand moet meenemen. ‘Jad’ is ook het gewóne woord voor ‘hand’. De symbolische betekenis van dit woord is ‘macht’.
Heup: dit woord wordt gebruikt als eufemisme voor ‘geslachtsdeel’. De uitdrukking ‘voortkomen uit de heup van…’, zoals in Genesis 46:26, Exodus 1:5 en Richteren 8:30 staat, betekent: verwekt zijn door… Ook in het verhaal van de worsteling van Jaäkov met de onbekende bij de Jabok (Genesis 32:26) raakt laatstgenoemde Jaäkov aan zijn ‘heup’, dat is aan zijn geslachtsdeel. Bedoelt Avraham hier dat zijn knecht zich in moet zetten om het verbond dat God met hem gesloten heeft, waar te maken? De knecht moet zijn vuist ballen onder het – besneden – geslacht van zijn heer. Ook de uitleg van Rasji wijst in deze richting. Hij zegt: Als men zweert moet men in zijn handen een voorwerp nemen wat betrekking heeft op een gebod, zoals een wetsrol of gebedsriemen. De besnijdenis was Avrahams eerste gebod, en daarom moest de knecht het voorwerp van de besnijdenis in zijn hand nemen. Rasjbam zegt: Deze wijze van zweren komt alleen hier voor en ook in Genesis 47:29, waar Joseef zweert onder de heup van zijn vader Jaäkov.
Een rabbijns commentaar op dit vers luidt: In het algemeen vertrouwt een Jood de ander op zijn woord, zowel in religieuze als in alledaagse zaken. Alleen als het financiële zaken betreft, wil hij zich aan alle kanten indekken. Bij Avraham ligt het totaal anders. Hij vertrouwt zijn knecht alle geldzaken toe, maar wat geloofszaken betreft laat hij hem zweren.
Vers 3: En ik laat jou zweren bij de Eeuwige, de God van de hemel en de God van de aarde, dat jij niet neemt een vrouw voor mijn zoon uit de dochters van de Kenaäniet, in wiens midden ik woon.
Het eerste dat Avraham de knecht laat zweren is dat hij niet neemt.
Wat is de reden dat Avraham met zoveel nadruk zijn knecht dit verbiedt? Later wordt in de Tora het huwelijk met Kenaänitische vrouwen verboden vanwege het gevaar van afgodendienst. Zie Exodus 34:15 en Deuteronomium 7:3,4. Normaal was wel dat een vrouw introk bij haar schoonfamilie. Was Avraham bang dat, als Jitschak niet meer onder zijn invloed was, hij door vreemde vrouwen beïnvloed zou worden? Het zal niet zonder reden zijn dat Avraham ook in Genesis 23 beslist geen eenheid wilde vormen met de Kenaänieten, want Sara moest in een eigen graf begraven worden.
Een andere reden kan zijn dat de toekomstige bruid haar bruidegom niet van te voren moest zien, want dat zou haar kunnen afschrikken. Zie voor dit argument het artikel ‘Rivka valt’.
Vers 4: In tegendeel, naar mijn land en naar mijn afkomst zul je gaan en je zult nemen een vrouw voor mijn zoon, voor Jitschak.
Afkomst: in vers 38 gebruikt de knecht het woord ‘familieverband, clan’.
In vers 3 staat dat de knecht niet zal nemen, en nu klinkt het positief: Je zult wél nemen.
Heel opmerkelijk is natuurlijk dat Jitschak niets te zeggen heeft over de keus van zijn bruid. Waarom wordt dit niet overlegd met hem? Of waarom wordt hijzelf niet er op uit gestuurd, eventueel samen met de knecht? In Genesis 29:1 staat dat zijn zoon Jaäkov dezelfde reis maakt, maar deze weet daar een vrouw – zelfs vier – te verkrijgen.
Vers 5: En de knecht zei tot hem: Misschien is de vrouw niet bereid om achter mij te gaan naar dit land. Zal ik soms uw zoon terugbrengen naar het land waaruit u bent uitgegaan?
Gaan achter: er staat niet ‘gaan mét’, want de vrouw zal niet de knecht toebehoren.
De vrouw: met het lidwoord, alsof de knecht nu al een bepaalde vrouw op het oog heeft.
Zal ik soms? De knecht stelt een vraag, maar de manier waarop hij deze vraag stelt geeft al aan dat hij het zeer onwaarschijnlijk acht dat dit zal gebeuren.
Vers 6: En Avraham zei tot hem: Hoed je ervoor, dat je mijn zoon niet terugbrengt daarheen.
Vers 7: *De Eeuwige, de God van de hemel, die mij genomen heeft uit het huis van mijn vader en uit het land van mijn afkomst, en die over mij gesproken heeft, en die mij gezworen heeft, door te zeggen: aan jouw zaad zal ik dit land geven, hij, hij zal zijn bode voor jouw aangezicht zenden, en jij zult een vrouw voor mijn zoon nemen vandaar.
Nergens in het verhaal is sprake van een bode/engel die voor het aangezicht van de knecht gaat. In vers 33 is wel sprake van ‘voor zijn aangezicht’, maar dat is op het moment dat de maaltijd opgediend wordt. Zie daar voor verder commentaar.
Spreken over: voor ‘spreken tot’ wordt een ander voorzetsel gebruikt (èl). Volgens Rasji wordt hier met het voorzetsel ‘le’ ‘over’ bedoeld, en niet ‘tot’.
Door te zeggen: deze onbepaalde wijs wijst op het officiële karakter van deze uitspraak.
Vers 8: En als de vrouw niet bereid is achter jou te gaan, ben jij zonder schuld wat betreft deze eed van mij. Alleen mijn zoon zul jij niet laten terugkeren daarheen.
Rasji wijst erop dat Jitschak inderdaad niet zal terugkeren naar zijn voorvaderlijk woongebied, maar Avrahams kleinzoon Jaäkov wel.
Opvallend in het Hebreeuws is dat vers 5 eindigt op vandaar, vers 6 eindigt op (niet) daarheen, vers 7 eindigt weer op vandaar, en vers 8 weer op (niet) daarheen.
Vers 9: En de knecht legde zijn hand onder de heup van Avraham, zijn heer. En hij zwoer voor hem volgens dit woord.
De knecht doet precies wat Avraham in vers 2 gevraagd had.
#
Vers 10: En de knecht nam tien kamelen van de kamelen van zijn heer. En hij ging. En al het goeds van zijn heer was in zijn hand. En hij stond op. En hij ging naar Aram van beide stromen, naar de stad van Nachor.
Er zijn enkele opmerkelijke zaken in dit vers. Eerst wordt beschreven dat de knecht tien kamelen neemt, waarna hij gaat. Het is daarna alsof hij ‘al het goeds’ vergeten was. Dat neemt hij in zijn hand, in de hand waarmee hij onder de heup van zijn heer heeft gezworen. Daarna stond hij op. Wat had hij in de tussentijd gedaan? Had Avraham hem nog extra instructies gegeven?
En hij ging: met dit woord wordt aangegeven dat iemand een bepaalde weg gaat.
In zijn hand: er zijn uitleggers die menen dat de kamelen als rijdier gezadeld waren om de bruid en haar gevolg te kunnen vervoeren. Het bezit had de knecht, die lopend was om duidelijk te maken dat hij knecht was, in zijn hand. Volgens sommigen had de knecht een lijst met bezittingen van zijn heer in zijn hand, een soort notariële acte, om aan de toekomstige bruid te kunnen laten zien.
Aram van beide stromen: Aram van het tweestromenland.
Nachor: de broer van Avraham. Terach, Avrahams vader is intussen overleden.
Kamelen: dit waren lastdieren voor de lange afstand. Een aantal van tien is een kleine karavaan. Blijkbaar neemt de knecht een geweldige hoeveelheid goederen mee. De kamelen zullen in het vervolg van het verhaal nog een rol spelen.
Vers 11: En hij liet de kamelen knielen buiten de stad naar de waterput, tegen de tijd van de avond, tegen de tijd dat de putsters uitgaan.
Knielen: dit woord is in het Hebreeuws de oorsprong van het woord ‘zegenen’. Beide woorden zijn afgeleid van het naamwoord ‘knie’.
Waterput: Een put werd gegraven tot men op grondwater stuitte. In Genesis 26 wordt dit herhaaldelijk beschreven. Een put die een stad of een landstreek van water moest voorzien, was vaak wijd, en in de wand was een trap uitgehouwen tot op de bodem van de put. Op de bodem van de put was de bron waaruit het water opborrelde, vanuit een ondergrondse ader. Een put lag meestal op de grens tussen bouwland, dat vlak om de stad lag, en de weidegronden, die daar omheen lagen. De stad zelf lag hoger, op een heuvel; soms bestond deze heuvel vooral uit puin van vele eeuwen. Vrouwen putten water voor hun huishoudelijke bezigheden, meestal twee maal daags, namelijk ‘s morgens tussen 8 en 9 uur en ‘s middags tussen 4 en 5 uur. Jongelui die op de kudden pasten putten water voor hun kleinvee. Dit water putten werd gewoonlijk tegen het einde van de dag gedaan. Een put werd vaak afgesloten met een grote steen (Zie Genesis 29:2). Een put was een klassieke ontmoetingsplaats voor jonge mensen, maar ook voor reizigers. Zie ook Genesis 29:1-12, Exodus 2:16-21 en 1 Samuel 9:11.
Vers 12: En hij zei: Eeuwige, God van mijn heer Avraham: Laat het toch gebeuren voor mijn aangezicht vandaag, en doe betrokkenheid met mijn heer Avraham.
Aangezicht: In vers 7 had Avraham het er over dat de Eeuwige een bode voor het aangezicht van de knecht zou sturen. Het lijkt erop dat de knecht dit God hier onder de aandacht brengt.
Betrokkenheid: erbarmen, trouw.
Vers 13: Zie ik sta boven aan de waterbron, en de dochters der mannen van de stad gaan uit om water te putten.
Boven aan: de bron zelf was op de bodem van de put, in de diepte, en de kamelen waren daar boven gelegen en de man stond gespannen te wachten.
Vers 14: En laat het zijn dat het meisje tot wie ik zeg: Laat je kruik toch zakken opdat ik drinke, en zij zegt: drink, en ook uw kamelen zal ik drenken, dat u háár hebt bestemd voor uw knecht, voor Jitschak. En in haar zal ik weten dat u betrokkenheid betoont met mijn heer.
Meisje: Het Hebreeuwse woord voor ‘jongen’ en ‘meisje’ is hetzelfde, alleen men spreekt het verschillend uit, namelijk náär respectievelijk naärá. Het echte woord voor ‘meisje’, naäráh, komt zelden voor. Volgens rabbijn Hirsch wordt met het woord naära een meisje aangeduid dat nog niet in de puberteit is. Volgens deze opvatting zou Rivka, die in dit verhaal naära genoemd wordt, nog maar een jong meisje geweest zijn. Zie het artikel ‘Een maagdelijke maagd’.
Veel Joodse commentatoren laten zich zeer kritisch uit over dit verzoek van de knecht. Zij zien het als het vragen om een teken, en dat is God verzoeken. Zij vergelijken dit met het vragen van een teken door Jiftach, waardoor deze zijn dochter moet offeren. Als men er Richteren 11:30 op na leest blijkt Jiftach echter niet om een teken te vragen maar hij doet spontaan God een gelofte. Er zijn echter anderen die menen dat de knecht niet om een teken vraagt, maar met eigen ogen wil zien of dit meisje wel een geschikte huwelijkskandidaat is. Voor deze laatste opvatting is veel te zeggen. Als een meisje het aanbod doet tien kamelen te drenken, betekent dit dat zij heel wat keren met een volle kruik de trap op moet lopen. Een kameel drinkt gemakkelijk zestig liter water na een lange reis!
Malbim zegt: de knecht was op zoek naar een meisje dat zélf water putte, en hij wilde er niet een die het aan anderen overliet. Uit vers 32 blijkt dat de knecht ‘mannen’ bij zich had. Zijn deze op dit moment afwezig? Waar het de knecht in elk geval om gaat is een indruk te krijgen van Rivka’s mentaliteit en conditie.
De kruik laten zakken: men droeg een kruik op het hoofd als deze vol was; een lege kruik droeg men op de schouder. Om iemand te laten drinken, liet men de kruik op de hand rusten, en schonk men zo het water in de mond van de dorstige.
Vers 15: En het geschiedde voordat hij uitgesproken was, en zie! Rivka ging uit, die aan Betueel geboren was, de zoon van Milka, de vrouw van Nachor, de broer van Avraham, en haar kruik op haar schouder.
Rivka betekent mogelijk ‘koe’, maar zeker is dit niet, want voor deze betekenis is een omkering van letters nodig (in plaats van de volgorde r-b-k zou b-k-r vereist zijn).
Betueel wordt ook in Genesis 22:22-23 genoemd.
Uitgaan: dit wijst er op dat Rivka in de stad was. Zij paste blijkbaar niet op de kudde, zoals Racheel. Zie het overeenkomstige verhaal in Genesis 29, en vooral vers 6.
Vers 16: **En het meisje was zeer goed van uiterlijk, een maagd, en geen man had kennis aan haar gehad. En zij daalde af naar de bron. En zij vulde haar kruik, en zij ging omhoog.
Zeer goed van uiterlijk: van Racheel wordt in Genesis 29:17 gezegd dat zij ‘mooi’ was van gestalte en mooi van uiterlijk. Het woord ‘mooi’ heeft betrekking op het uiterlijk, het woord ‘goed’ op zowel het uiterlijk als het innerlijk. Als het woord ‘goed’ gebruikt wordt, komt vrijwel automatisch de gedachte aan het scheppingsverhaal boven: En God zag dat het goed was (Genesis 1:4, 10, 12, 18, 21 en 25). Aan het eind van de zesde dag zag God alles wat hij gemaakt had, En zie! Het was zeer goed. Het lijkt er dus op dat de schrijver ons wil zeggen: Alles aan Rivka was zeer goed.
Zeer goed van uiterlijk: de enige keer dat deze combinatie van woorden ook voorkomt is in 2 Samuel 11:2. Daar wordt het van Bat Sjeva gezegd.
Een maagd: Rivka was een meisje dat haar maagdelijkheid bewaard had.
Kennis hebben aan: de uitdrukking ‘kennen’ of ‘kennis hebben’ is vaak een eufemisme voor ‘geslachtelijke omgang hebben’. Nadat de schrijver ons heeft meegedeeld dat Rivka maagd was, lijkt deze mededeling overbodig. Juist daarom moet dit gegeven wel belangrijk zijn! Zie het artikel: ‘Een maagdelijke maagd’.
Zij daalde af naar de bron: zonder de vreemdeling aan te spreken. Het zou ook wat ongepast zijn in die cultuur als een meisje een man, en zeker een vreemde, zomaar aanspreekt.
Vers 17: En de knecht snelde haar tegemoet en hij zei: Laat mij toch een weinig water slurpen uit je kruik.
Slurpen: volgens Benno Jacob is hiermee bedoeld: water in de mond nemen, zonder het door te slikken. Het zou een uiterste bescheidenheid van de knecht aangeven.
Vers 18: En ze zei: Drink mijn heer. En zij haastte zich, en zij liet haar kruik op haar hand zakken en zij gaf hem te drinken.
Rivka geeft nog niet te kennen dat zij ook de kamelen zal drenken. Een rabbijnse verklaring is dat zij beseft dat als ze dit de man op dit moment al zal meedelen, hij te snel of te weinig zal drinken.
Vers 19: En toen zij klaar was met hem te drinken te geven, zei ze: Ook voor uw kamelen zal ik putten tot zij klaar zijn met drinken.
Benno Jacob zegt: Iemand die met een karavaan van tien kamelen op reis gaat heeft zakken water bij zich en ook kruiken om water te putten. Rivka had de knecht erop kunnen wijzen dat hij bij een publieke waterput gekomen was en zijn knechts zelf konden putten. Maar Rivka had blijkbaar respect voor een ouder persoon, en daarom willigde zij zijn verzoek in, en deed zelfs meer dan gevraagd was. De knecht was er op uit om te zien of Rivka goed kon werken, maar meer nog om te zien of ze de goede mentaliteit had.
Vers 20: En zij haastte zich en goot haar kruik leeg in de drinkbak. En zij snelde nogmaals naar de put om te putten. En zij putte voor al zijn kamelen.
Voor al zijn kamelen: Er staat niet dat Rivka de kamelen drenkte. De rabbijnse uitleg van dit verschil is dat als zij de kamelen drenkte, zij ze één voor één water zou geven, en nu zij voor de kamelen putte, goot ze het water in één gemeenschappelijke drinkbak, zodat ze allen tegelijk konden drinken.
Zijn kamelen: het waren de kamelen van Avraham, maar de knecht behartigt de belangen van Avraham alsof het zijn eigen bezit is.
Vers 21: En de man beoordeelde haar, zwijgend, om te weten of de Eeuwige zijn weg zou laten slagen, of niet.
De man: vanaf dit moment wordt de knecht verschillende keren zo aangeduid. Het is zijn verantwoordelijkheid vanaf dit moment de goede dingen te doen en te zeggen.
Beoordelen: oplettend gadeslaan, met ontzetting of met verwondering. Hier zal met verwondering bedoeld zijn, want de tien kamelen kunnen met zijn allen wel zeshonderd liter water drinken. Rivka zal dus heel wat keren op en neer gegaan zijn. Intussen steekt de man geen hand uit om haar te helpen. Blijkbaar wilde hij te weten komen of Rivka naast haar goede voorkomen, ook een sterke vrouw was en een goede instelling had.
Zwijgend: Straks aan tafel blijkt de man een groot redenaar te zijn, maar de veelheid van woorden – van vers 34 tot 49 – wil niet zeggen dat hij op zijn tijd niet zwijgen kon. Voor deze man gold: er is een tijd van zwijgen en een tijd van spreken.
Of niet: als dit weggelaten zou zijn, zou deze zin dezelfde inhoud hebben. Dit extra ‘of niet’ geeft aan dat het voor de man niet van te voren een uitgemaakte zaak is dat dit meisje de geschikte partner is voor Jitschak. De Eeuwige moet hem die zekerheid geven.
Vers 22: En het geschiedde toen de kamelen klaar waren met drinken, dat de man een gouden neusring nam -zijn gewicht was een beka- en twee armbanden om haar handen –tien goud(stukken) was hun gewicht.
Neusring: volgens rabbijn Vredenburg is niet een ring in de neus bedoeld, maar een spang die vanaf het voorhoofd over de neus hangt en dient om de sluier te bevestigen.
Een beka = 5,7 gram. Tien goudstukken is dus zevenenvijftig gram.
Pas in vers 23 vraagt de man wie het meisje is. De schrijver heeft ons in vers 15 al op de hoogte gesteld dat het Rivka is, maar de man weet dit nog niet. Toch geeft hij haar al deze sieraden. In zijn betoog corrigeert hij dit voorbarig schenken van zulke kostbaarheden. Zie vers 47. Trouwens, ‘geven’ staat hier niet.
Vers 23: En hij zei: Wiens dochter ben jij? Vertel het mij toch. Is er in het huis van je vader plaats voor ons om te overnachten?
Overnachten: lín. Met dit woord wordt op een eenmalige overnachting geduid.
Vers 24: En zij zei tot hem: de dochter van Betueel, de zoon van Milka, die zij Nachor gebaard heeft, ben ik.
Opvallend is weer dat, net als in vers 15, Milka genoemd wordt. Gewoonlijk wordt alleen de mannelijke lijn van afstamming genoemd.
In Genesis 11:29 staat dat Betueel geboren is uit het huwelijk van Nachor en zijn nichtje Milka, de dochter van zijn overleden broer Haran.
Vers 25: En zij zei tot hem: Zowel stro als veevoer is er genoeg bij ons. Ook plaats om te overnachten.
Dit opnieuw ‘En zij zei tot hem’ geeft aan dat een antwoord van de man verwacht wordt, maar hij zwijgt. Is hij met stomheid geslagen dat dit meisje precies het achternichtje van Avraham blijkt te zijn?
Stro en veevoer: mogelijk is het eerste om op te liggen en het tweede als voer voor de dieren bestemd. Sommigen menen dat beide als veevoer geschikt zijn, en dat ze gemengd werden. De vreemdeling had alleen gevraagd om ‘een plaats’, maar Rivka biedt ook hier weer een heleboel extra.
Overnachten: hier wordt het woord gebruikt dat aangeeft een overnachting voor langere tijd (‘loen’ in plaats van het woord ‘lin’ in vers 23).
Vers 26: En de man boog het hoofd, en hij boog zich neer voor de Eeuwige.
Het hoofd buigen: het zou ongepast zijn als oudere man te knielen voor een jong meisje. Betuigt de man door dit buigen zijn instemming?
Vers 27: En hij zei: Gezegend zij de Eeuwige, de God van mijn heer Avraham, die niet verlaten heeft zijn betrokkenheid en trouw van bij mijn heer. Ik […] Op de weg heeft de Eeuwige mij geleid. Het is het huis van de broer van mijn heer. Ik: het lijkt erop dat de man stottert. Realiseert hij zich dat hij even vergat dat hij alleen maar uitvoerder was van een opdracht?
Vers 28: En het meisje snelde (heen), en ze vertelde overeenkomstig deze gebeurtenissen aan het huis van haar moeder.
Het huis van haar moeder: hadden vrouwen een eigen huis? Bij nomaden was het gebruikelijk dat vrouwen hun eigen tent hadden, of in een afgescheiden deel van de gemeenschappelijke tent woonden. In de stad woonden vrouwen waarschijnlijk ook in een afgescheiden gedeelte van het huis.
#
Vers 29: En Rivka had een broer, en zijn naam was Lavan. En Lavan snelde naar de man buiten, naar de bron.
Lavan betekent ‘de witte’. De rabbijnen zeggen over hem: Behalve zijn naam was er niets wits aan deze man.
Vers 30: En het geschiedde, toen hij de neusring en de armbanden op de handen van zijn zuster zag, en toen hij de woorden van Rivka, zijn zuster, hoorde, door te zeggen: zo heeft de man tot mij gesproken, dat hij tot de man kwam, en zie, hij stond boven de kamelen, boven de bron.
De volgorde van vers 29 en 30 klopt niet. Rabbijn Hirsch zegt hierover: Terwijl de hele familie nog vol bewondering keek naar de sieraden van Rivka (er staat namelijk niet ‘hij zag’, zoals er wel staat ‘hij hoorde’), snelde Lavan al weg. Hij dacht bij zichzelf: Als die man voor water al zo’n geweldige hoeveelheid goud wil betalen, hoeveel te meer kan ik verwachten als ik hem een maaltijd en onderdak verschaf. Lavan lijkt verblind door al het goud dat hij zag, en pas toen hij onderweg naar de man was, realiseerde hij zich ten volle wat zijn zuster hen had laten zien, en wat zij verteld had. Vandaar deze zogenaamd onlogische volgorde.
Een andere verklaring die Lavan niet zwart maakt is de volgende: Lavan was bezorgd dat deze vreemdeling zijn maagdelijke zuster iets zou kunnen aandoen.
Vers 31: *En hij zei: Kom, door de Eeuwige gezegende. Waarom staat u buiten? En ik, ik heb het huis opgeruimd, en er is plaats voor de kamelen.
Wat ontbreekt, is dat Lavan de vreemdeling op een hoffelijke manier begroet. Hij had, net als Avraham en Lot, toen zij bezoekers ontvingen, zich moeten neerbuigen, en hem dan pas uitnodigen voor de maaltijd.
Vroomheid kan Lavan niet ontzegd worden.
Opruimen: Benno Jacob zegt: letterlijk betekent het ‘een gezicht geven’.
Ik, ik heb het huis opgeruimd: Lavan zegt hier dat hijzelf het huis al in orde heeft gemaakt, maar dat klopt niet, want hij is hals over kop vertrokken toen Rivka haar verhaal deed. Volgens de rabbijnen behoren de uitspraken van iemand karig te zijn en zijn daden overvloedig. Hier bij Lavan lijkt sprake van het tegendeel.
Plaats voor de kamelen: Rivka had het over ‘voedsel’. Lavan alleen over ‘een ruimte’.
Vers 32: En de man kwam naar het huis, en hij maakte de kamelen los. En hij gaf stro en voer aan de kamelen, en er was water om zijn voeten en de voeten van de mannen die bij hem waren, te wassen.
Losmaken: afzadelen zal bedoeld zijn. Volgens Rasji betekent het: hun muilbanden losmaken. De kamelen waren namelijk gemuilband, om te voorkomen dat zij gras zouden eten van een veld dat niet van Avraham was.
Hij gaf: hier zal hetzelfde onderwerp bedoeld zijn als waarmee de zin begon, namelijk ‘de man’. Lavan wordt in het geheel niet genoemd, zelf niet dat deze water gaf om de voeten te wassen.
Vers 33: *En er werd iets te eten voor hem gezet. En hij zei: Ik zal niet eten tot ik mijn woorden gesproken heb. En men zei: Spreek.
Plaatsen: het zelfde woord komt voor in vers 2 en 9 als de knecht zijn hand onder de heup van Avraham ‘plaatst’.
Plaatsen: het bijzondere aan het woord ‘plaatste’ hier is dat het met een letter jod (=jad) teveel geschreven is. In vers 2 en 9 is ook sprake van de hand, de ‘jad’.
Voor zijn aangezicht: in vers 7 heeft Avraham beloofd dat God zijn bode ‘voor zijn aangezicht’ zal zenden.
Het is een belediging voor de gastheer om niet te eten als de maaltijd opgediend is. Als er zaken te bespreken zijn, behoren deze ná de maaltijd aan de orde te komen. Zie bijvoorbeeld het verhaal van het bezoek van de mannen bij Avraham in Genesis 18. In vers 8 eten de gasten, en daarna gaan ze over tot het bespreken van waarvoor ze gekomen zijn. De knecht wijkt hier willens en weten af van de etiquette. Door een dergelijke houding krijgt hij de allure van een vorst, van iemand die boven geschreven of ongeschreven wetten staat. Maar wat zou de aanleiding zijn voor een dergelijke houding? Wil hij indruk maken op zijn gehoor? Precies zoals hij door het geven van de gouden sieraden Rivka’s familie verbaasd heeft doen staan? Mogelijk dat op dit moment de opdracht van Avraham hem te binnenschiet. Hij is niet gekomen om te eten en te drinken, maar om een opdracht uit te voeren. Nu zijn dieren verzorgd zijn, is het allerbelangrijkste zijn taak te vervullen. De drie aanwijzingen in dit vers: de jad, het plaatsen en de uitdrukking ‘voor zijn aangezicht’ doen hem opeens denken aan wat Avraham hem opgedragen had. En dan volgt vers 34, het centrale vers in dit verhaal.
Vers 34: En hij zei: De knecht van Avraham ben ik.
Dit vers is precies het middelste vers in dit verhaal, en het geeft kernachtig aan waar het de knecht om te doen is: de opdracht van zijn heer vervullen. Vanaf vers 21 is steeds sprake geweest van ‘man’, maar nu beseft de man dat zijn taak is: dienen.
Vers 35: En de Eeuwige heeft mijn heer zeer gezegend en hij werd groot. En hij gaf hem kleinvee en rundvee en zilver en goud en knechten en dienstmeisjes en kamelen en ezels.
Vanaf dit vers volgt een uitgebreide toespraak van de knecht. Van vers 35 tot vers 48 herhaalt hij wat al eerder is verteld, maar nu in de woorden van de schrijver van dit verhaal. In de tafelrede geeft de knecht aan Rivka’s familie zijn interpretatie van het gebeuren. Met zijn visie wil hij Rivka’s familie overtuigen van de geweldige kans die Rivka krijgt met de zoon van Avraham als huwelijkskandidaat.
Gezegend: in vers 1 staat, heel summier, in alles. De knecht weidt hier zeer uit. Zeker met de bedoeling om indruk te maken op de familie.
Volgens Benno Jacob staat in het Hebreeuws bij paren van verschillende grootte of waarde, het geringste voorop: zilver en goud, kleinvee en grootvee. Bij verschillend geslacht staat het mannelijke voorop: knechten en meisjes.
Vers 36: En Sara, de vrouw van mijn heer, baarde een zoon aan mijn heer, nadat zij oud was geworden. En hij gaf hem alles wat hij had.
Oud: de knecht zegt dit alleen van Sara en niet van Avraham, die toch tien jaar ouder was; zie Genesis 18:11.
Hij gaf hem alles: Jitschak zal de enige erfgenaam zijn, maar dat Avraham alles al gegeven had, is niet helemaal in overeenstemming met de werkelijkheid. Maar als potentiële huwelijkskandidaat stelt de knecht het voor alsof de erfenis Jitschak al toebehoort.
Vers 37: En mijn heer heeft mij doen zweren, door te zeggen: Niet zul je een vrouw voor mijn zoon nemen uit de dochters van de Kenaäniet, in wiens land ik woon.
Doen zweren: Het zweren bij de Eeuwige, de God van de hemel en de aarde, laat de knecht weg (zie vers 3). Ook het ‘zweren onder de heup van Avraham’ laat hij weg (vers 2 en 9).
In wiens land: in vers 3 staat ‘in wiens midden’. Dit is ‘midden tussen’; dat betekent niet één geheel vormend met. ‘In’ is een minder duidelijke aanduiding.
Vers 38: Veeleer zul je naar het huis van mijn vader gaan en naar mijn familieverband, en je zult een vrouw voor mijn zoon nemen. Veeleer: nee nooit.
Naar het huis van mijn vader en mijn familieverband: In vers 4 had Avraham gezegd: ‘Naar mijn land en mijn afkomst zul je gaan’. Nu de knecht Rivka de ideale vrouw voor Jitschak vindt, doet hij het voorkomen alsof Avraham haar van te voren al voor zijn zoon bestemd had. Het aantal huwbare vrouwen in zijn vaders huis zal heel beperkt geweest zijn. Daarom heeft Avraham het tevoren gehad over ‘het land’ en ‘de afkomst’. Met dit laatste woord wordt de clan, de afstammelingen van één gemeenschappelijke voorvader, bedoeld. Trouwen binnen het stamverband was bij nomaden heel gebruikelijk.
Familieverband: misjpacha. Hiermee wordt de naaste familie bedoeld. De knecht doet het voorkomen alsof Avraham hem specifiek naar Lavans familie gestuurd heeft, maar dat klopt niet.
Voor mijn zoon: In vers 4 staat er achter nog ‘voor Jitschak’. De naam Jitschak komt alleen voor in vers 4, en nog in vers 14 waar de knecht tot God bidt. Tegenover de familie noemt hij de naam van de huwelijkskandidaat in het geheel niet. Het is alsof Jitschak anoniem moet blijven. Over zijn uiterlijk en zijn capaciteiten rept de knecht met geen woord. Maar zelfs zijn naam wordt niet genoemd. Zou de naam Jitschak de familie doen lachen? En zouden zij dan op de gedachte kunnen komen, dat deze veertigjarige man een lachwekkend figuur is?
Vers 39: En ik zei tot mijn heer: Misschien wil de vrouw niet achter mij gaan.
Misschien wil de vrouw niet achter mij gaan. In vers 5 en 6 staat hierna: ‘Mag ik jouw zoon doen terugkeren naar het land waar jij bent uitgegaan? Pas ervoor op dat je mijn zoon niet laat terugkeren daarheen’. Wat Avraham met zoveel nadruk gezegd heeft – ‘daarvandaan, niet daarheen, daarvandaan, niet daarheen’ – zou als belediging opgevat kunnen worden door de familie. Voor hen is Charan de beste plek op aarde, en hij zou de familie tegen zich innemen door met veel nadruk te zeggen dat Jitschak beslist niet naar Charan zou mogen komen.
Vers 40: En hij zei tot mij: de Eeuwige voor wiens aangezicht ik heen en weer ga, zal zijn bode met jou zenden, en jouw weg zal voorspoedig zijn, en je zult een vrouw nemen voor mijn zoon, uit mijn familieverband, uit het huis van mijn vader.
In vers 7 zegt Avraham dat de bode voor het aangezicht van de knecht gezonden zal worden. De knecht zegt dat Avraham voor het aangezicht van de Eeuwige heen en weer gaat. Vaak wordt dit woord vertaald met ‘wandelen’, maar het ‘heen en weer gaan’ is correcter. Het past ook goed bij het alsmaar trekken van Avraham.
Jouw weg zal voorspoedig zijn: Dit heeft Avraham helemaal niet gezegd. Gezien de ontmoeting bij de put en het onthaal bij de familie, is de knecht er van overtuigd dat hij de goede vrouw op het oog heeft. Alleen de vrouw zelf en haar familie moeten er nog van overtuigd raken dat zijn voorstel een kans uit duizenden is.
Uit het huis van mijn vader: opnieuw deze uitdrukking die de knecht zelf toevoegt. In vers 38 is de volgorde omgekeerd. Het lijkt op deze manier een chiasma, een kruisstelling.
Vers 41: Dán ben je zonder schuld van mijn vervloeking. Immers als je komt tot mijn familieverband, en als zij jou niet geven. Dan zul je vrij zijn van mijn vervloeking.
Vervloeking: In vers 8 was alleen sprake van een eed. Met het woord dat hier gebruikt wordt, wordt ook een eed bedoeld, maar dan een die gepaard gaat met een vervloeking. De knecht overdrijft dus nogal. Op deze manier wil hij de familie van de ernst van zijn opdracht overtuigen.
Als zij jou niet geven: het woord ‘haar’ ontbreekt. Is het omdat de knecht ‘haar’ niet als een voorwerp wil aanduiden? Een voorwerp dat zomaar overhandigd kan worden. Tenslotte ziet hij haar als de toekomstige echtgenote van Jitschak.
Vers 42: En ik kwam vandaag bij de bron. En ik zei: Eeuwige, God van mijn heer Avraham, als u het toch bent die mijn weg waarop ik ga, doet slagen… De knecht maakt zijn zin niet af. Verwachtte hij dat God zijn gedachten kan lezen?
Vers 43: Zie ik sta boven aan de waterbron. En het zal zijn, dat de jonge vrouw die uitgaat om te putten… En ik zal tot haar zeggen: geef mij toch een weinig water te drinken uit je kruik
Jonge vrouw: in vers 14 spreekt de knecht in zijn gebed over ‘het meisje’. Door hier het woord ‘jonge vrouw’ te gebruiken geeft hij aan dat hij om een huwbare jonge vrouw heeft gebeden, en niet om een prepuberaal meisje.
De knecht maakt zijn zin niet af. De toehoorders mogen zelf invullen wat zijn bedoeling is met deze jonge vrouw. Door dit aan de tafelgenoten over te laten, komt de bedoeling des te duidelijker over.
Geef mij toch een weinig water te drinken uit je kruik: en niet zoals in vers 14 staat: Laat je kruik zakken opdat ik drinke.
Vers 44: En als zij tot mij zal zeggen: zowel u, drink, en ook voor uw kamelen zal ik putten, zal zij de vrouw zijn die de Eeuwige bestemd heeft voor de zoon van mijn heer.
De zoon van mijn heer: in vers 14 noemt de knecht Jitschaks naam hier achteraan. De familie krijgt deze naam nog steeds niet te horen.
Vers 45: Ik, ik was nog niet klaar met spreken in mijn hart, en zie! Rivka kwam naar buiten met haar kruik op haar schouder, en zij daalde af naar de bron, en zij putte. En ik zei tot haar: laat mij toch drinken.
Spreken in zijn hart: in vers 15 staat alleen dat de knecht nog niet klaar was met spreken. Spreken in zijn hart is spreken met het oog op iets, spreken met een bepaalde bedoeling.
Hoe het meisje er uit zag deelt de schrijver ons mee in vers 16: Zij was goed om te zien. Ook vertelt de schrijver ons dat zij dubbel maagd was. De knecht sloeg nauwlettend gade wat Rivka deed, dus zal hij haar uiterlijk ook beoordeeld hebben, maar het zou ongepast zijn dit tegenover de familie te noemen.
Laat mij toch drinken: in vers 17 zei de knecht ‘laat mij slurpen’. Dit woord vindt hij hier ongepast. Ook dat hij, als geachte man op leeftijd, naar haar toe snelde, vermeldt hij niet.
Vers 46: En zij haastte zich, en zij liet haar kruik van op haar afdalen. En zij zei: drink, en ook uw kamelen zal ik drenken. En ik dronk, en ook de kamelen heeft zij gedrenkt.
In vers 18 staat dat Rivka de kruik op haar hand liet afdalen. De knecht noemt alleen dat Rivka de kruik van op haar (schouder) liet afdalen, en niet dat hij bij wijze van spreken ‘uit haar hand dronk’. Dit laatste zou men gemakkelijk als te vrijpostig kunnen opvatten.
De knecht laat ook weg hoe hij Rivka bespied heeft terwijl zij aan het werk was (vers 19-21).
Vers 47: En ik vroeg haar, en ik zei: wiens dochter ben jij? En zij zei: de dochter van Betoeeel, de zoon van Nachor, die Milka hem gebaard heeft. En ik plaatste de neusring op haar neus, en de armbanden op haar handen.
De knecht verandert de volgorde der gebeurtenissen in zijn betoog. In vers 22 staat dat hij de sieraden al gaf voordat hij wist dat het meisje familie was. Tegenover de familie doet hij voorkomen alsof hij zich hier eerst van vergewist had.
De zoon van Nachor: het meisje had gezegd in Vers 24 ‘de zoon van Milka’. Tijdens de maaltijd zullen alleen de mannelijke familieleden aan gezeten hebben, en de knecht zal het ongepast hebben gevonden alleen de afstamming via de vrouwelijke lijn te benoemen.
Vers 48: En ik boog het hoofd en boog mij neer voor de Eeuwige, en ik zegende de Eeuwige, de God van mijn heer Avraham, die mij geleid heeft op een weg van trouw, om te nemen de dochter van de broer van mijn heer, voor zijn zoon.
Hier komt de knecht aan het slot van zijn betoog, en de enige conclusie is dat de Eeuwige het voorbestemd heeft dat het nichtje van Avraham de vrouw zal worden van Avrahams zoon. En wie zou tegen de wil van de Eeuwige in durven gaan?
Vers 49: En nu, als er bij jullie […] is, door te bewijzen betrokkenheid en trouw aan mijn heer, vertel het mij. En zo niet, vertel het mij, en ik zal mij wenden naar rechts of naar links.
Wát de knecht verwacht dat er bij zijn toehoorders is, deelt hij niet mee. Bedoelt hij zoiets als ‘het minste inzicht’?
Betrokkenheid en trouw: ‘chèsed’ en ‘èmet’. ‘Chèsed’ is liefde voor de mensen. ‘Emet’ is trouw en waarheid. In Vers 12 bidt de knecht voor chèsed voor zijn heer Avraham. In vers 27, als hij meent de juiste vrouw voor Jitschak te hebben gevonden, zegt hij dat de Eeuwige Avraham chèsed en èmet niet onthouden heeft. De weg van de knecht was èmèt (vers 48). De familie moet dit nu waar maken. Deze twee woorden bepalen het samenspel tussen menselijke inspanning en goddelijke zegen.
Wenden naar rechts of naar links: probeert de knecht zijn toehoorders op deze manier onder druk te zetten, door te suggereren dat hij anders elders wel een goede vrouw kan vinden?
Vers 50: En Lavan antwoordde, en Betoeeel, en zij zeiden: Van de Eeuwige is deze zaak uitgegaan. Wij zijn niet in staat tot u te spreken slecht of goed.
Antwoorden: met het aspect ‘er tegen in brengen’. Het is typisch oosters om niet direct toe te geven. Men behoort te onderhandelen. Ook als men ervan overtuigd is dat men een goede koop gesloten heeft, is het een voorwaarde om te onderhandelen. Maar van onderhandelen is hier geen sprake. Beide partijen menen blijkbaar een zeer goede deal te hebben gesloten.
Lavan en Betoeeel: het is de enige keer dat de vader genoemd wordt. Zijn naam is al eerder gevallen –in vers 24 en 47-, maar hier is hij als persoon aanwezig. Dat de zoon spreekt voor de vader vinden Joodse commentatoren zeer ongepast. Rasji noemt Lavan op grond hiervan zelfs ‘een booswicht’. Of zou het betekenen dat Betoeeel zo oud was dat hij het woord niet meer kon doen, en dat hij alleen maar zijn instemming of afkeuring kon laten blijken?
Van de Eeuwige is deze zaak uitgegaan: om te voorkomen dat hun reactie negatief opgevat zou kunnen worden, beginnen zij met te stellen dat het voorstel van de knecht in wezen de bedoeling van de Eeuwige is.
Zaak: of woord. Het woord davar heeft beide aspecten in zich verenigd.
Slecht of goed: natuurlijk niet ‘goed of slecht’, want de nadruk valt in het Hebreeuws op het eind van de zin, en beiden vinden het verzoek van de knecht vanzelfsprekend ‘goed’.
Vers 51: Zie Rivka is voor uw aangezicht. Neem, en ga. En zij zal een vrouw worden voor de zoon van uw heer, zoals de Eeuwige gesproken heeft
Rivka is voor uw aangezicht: Het was niet de gewoonte dat de vrouwen mee aan tafel zaten als er mannelijke gasten waren. Maar bedienen deden ze wel. Blijkbaar bediende op dit moment Rivka. Maar ook zonder dat zij aanwezig was in het vertrek, zal zij op de hoogte geweest zijn van wat daar besproken werd. In Genesis 27:6 heeft zij ook gehoord wat Jitschak tegen Esau gezegd had. Ook Sara luisterde het gesprek af tussen Avraham en zijn gasten (Genesis 18:10).
Neem: Er staat niet ‘neem haar’, want dit ‘haar nemen’ duidt altijd een seksuele relatie aan. Het woord ‘nemen’ is wel op zijn plaats, want daar gaat het tenslotte om, maar het is niet het nemen van de knecht, maar straks het nemen door Jitschak in vers 67: En hij nam Rivka.
Een vrouw: heel bewust staat er niet ‘de vrouw’. ‘Een vrouw’ zou ook kunnen betekenen dat Rivka de tweede vrouw zou kunnen worden. Gezien de rijkdom van haar toekomstige echtgenoot is deze gedachte niet denkbeeldig. Maar hier wordt niet verder naar gevraagd. Misschien dat het ook niet ter zake deed, want zelfs de tweede vrouw worden van een zodanig machtig heer, is al een eer.
Lavan eindigt weer met de uitspraak dat God alles al tevoren geregeld had. Zij hoeven alleen maar in te stemmen.
Vers 52: En het geschiedde toen de knecht van Avraham hun woorden gehoord had, dat hij zich ter aarde boog voor de Eeuwige.
Vers 53: En de knecht haalde tevoorschijn voorwerpen van zilver en voorwerpen van goud en kledingstukken, en hij gaf ze aan Rivka. En kostbaarheden had hij aan haar broer gegeven en aan haar moeder.
Het lijkt alsof de knecht al een soort bruidsprijs aan Rivka geeft.
Opvallend is dat de vader van Rivka, Betoeeel, niet vermeld wordt. Zou hij toch al overleden zijn, en zou zijn vermelding in vers 50 alleen betekend hebben dat Lavan in de geest van zijn vader gesproken heeft?
Vers 54: En zij aten en zij dronken, hij en de mannen die bij hem waren. En zij brachten de nacht door, en zij stonden ‘s morgens op. En hij zei: Stuur mij weg, voor mijn heer.
De nacht doorbrengen: hetzelfde woord als in vers 23 ‘eenmalig de nacht doorbrengen’, en niet ‘vaker de nacht doorbrengen’, zoals Rivka in vers 25 voorstelt.
Ook al hadden ze goed gegeten en gedronken, toch was de knecht al weer voor dag en dauw op.
Wegsturen: bedoelt hij dat hij verwacht dat de familie hen met hun zegen uitgeleide doet?
Voor mijn heer: hij bedoelt natuurlijk ‘naar mijn heer’. Met het woord ‘voor’ kan hij bedoelen ‘ten behoeve van’. Want hij was op weg gestuurd om voor zijn heer een vrouw te zoeken.
Vers 55: En haar broer zei, en haar moeder: Het meisje zal bij ons blijven dagen of een tiental […]. Daarna kan ze gaan.
Dagen: bedoeld zal zijn ‘enige dagen’.
Tiental: is bedoeld een dag of tien? Velen menen dat bedoeld is ‘een tiental maanden’. Het motief kan natuurlijk geweest zijn de jonge leeftijd van het meisje. Anderen menen dat de familie absoluut overtuigd wil zijn dat Rivka als goede vrouw geaccepteerd zal worden door haar schoonfamilie. Lavan en Rivka’s moeder waren wel degelijk overtuigd van Rivka’s maagdelijkheid. Als zij echter in den vreemde beschuldigd zou worden dat zij geen maagd meer was – wat na de eerste huwelijksnacht zou blijken – zou men haar weer terug kunnen sturen naar haar eigen familie. Als Rivka tien maanden onder het toeziend oog van de knecht in Charan zou blijven, zou in elk geval duidelijk zijn dat Rivka beslist niet zwanger is op dit moment.
Vers 56: En hij zei tot hen: Houd mij niet op, nu de Eeuwige mijn weg heeft doen slagen. Stuur mij weg. En ik zal gaan voor mijn heer.
Stuur mij weg en voor mijn heer: weer dezelfde uitdrukking als in vers 54, maar nu met het woord ‘gaan’ erbij.
Vers 57: En zij zeiden: Laten we het meisje roepen en laten wij haar mond vragen.
De mond vragen: vragen om een beslissing.
Vers 58: En zij riepen Rivka en ze zeiden tot haar: Ga jij met deze man? En zij zei: Ik zal gaan.
De vraag aan Rivka is niet, wannéér ze gaat, maar óf ze gaat.
Met deze man: natuurlijk antwoordt Rivka niet ‘Ik zal met deze man gaan’. Want haar ‘gaan met’ zal later met haar echtgenoot zijn.
Vers 59: En zij stuurden Rivka, hun zuster, weg, en haar voedster, en de knecht van Avraham en zijn mannen.
Voedster: In Genesis 35:8 staat haar naam vermeld: Devora (honingbij). Daar wordt haar dood genoemd, in tegenstelling met het sterven van Rivka, wat nergens vermeld wordt.
Hun zuster: Naast Lavan zullen ook andere familieleden hen uitgeleide hebben gedaan en hun zegen hebben meegegeven. ‘Zuster’ kan ook betekenen ‘vrouwelijk familielid’.
Vers 60: En zij zegenden Rivka en zij zeiden over haar:
Onze zuster, word tot duizenden tienduizenden
En jouw zaad zal beërven de poort van zijn vijanden.
Rivka’s zaad zal vijanden krijgen, maar haar nakomelingen zullen het voor het zeggen hebben in hun poort, dat wil zeggen: in hun regering.
Vers 61: En Rivka stond op en haar meisjes, en zij gingen op de kamelen zitten. En zij gingen achter de man. En de knecht nam Rivka, en hij ging.
De knecht zal te voet gegaan zijn, en hij leidde de kameel waar Rivka op zat.
Het kameelzadel voor een vrouw was een soort zetel, met een baldakijn erboven tegen de zon. Als de kameel afgeladen werd, kon deze zetel ook als zitplaats dienen in de tent. Zie het verhaal van Racheel in Genesis 31:34.
#
Vers 62: *En Jitschak was gekomen van het komen van de put Lachai Roï. En hij ging wonen in het land van de Negev.
Hij was gekomen van het komen: een bijzondere uitdrukking. Men gist naar de juiste betekenis hiervan. Een normale uitdrukking zou zijn ‘gaande en komende’, wat zoiets betekent als ‘heen en weer gaande’.
Misschien is iets dergelijks wel bedoeld, maar het woord ‘gaan’ past niet bij Jitschak. Avraham was heel zijn leven lang onderweg, en ook Jaäkov is als maar op reis. Jitschak echter wil het liefst blijven zitten waar hij zit. Hij ‘komt’ dus wel ergens, maar ‘gaan’ is er niet bij. Met de uitdrukking ‘komen en komen’ kan aangegeven worden, dat Jitschak volkomen ontredderd is na de dood van zijn moeder. Dit past ook bij vers 67. Zie daar.
De put Lachai Roï: In Genesis 16:14 wordt deze put vermeld. Hier ontmoet Hagar God en geeft de put deze naam: De Levende die mij ziet. Ook na de dood van Avraham blijft Jitschak hier wonen (Zie Genesis 25:11).
In de Joodse traditie wordt het verblijf van Jitschak bij deze put op twee manieren uitgelegd. De eerste is dat Jitschak uit heimwee naar zijn broer Jisjmaëel, de plaats opzoekt waar deze in de steppe vertoefd had. Of deze verklaring opgaat, is niet zeker. Want Hagar was zwanger van Jisjmaëel toen zij bij deze put verbleef. En tijdens haar tweede vlucht wordt in Genesis 21:19 wel van een put gesproken, maar de naam ervan wordt niet genoemd.
De tweede verklaring is dat Jitschak op zoek is naar Hagar. Na de dood van zijn moeder Sara vond hij dat zijn vader Avraham weer een vrouw moest krijgen, en wie kwam daar meer voor in aanmerking dan Hagar? De Joodse traditie zegt dan ook dat Ketoera, de vrouw van Avraham, die in Genesis 15:1 genoemd wordt, niemand anders is dan Hagar.
Vers 63: *En Jitschak ging uit om te struinen in het veld, tegen de avond. En hij sloeg zijn ogen op, en hij zag. En zie! Er kwamen kamelen aan.
Struinen: In het Hebreeuws staat hier het woord Soeach. Niemand weet wat dit woord betekent. Rasji, en vóór hem Onkelos, de Septuaginta en de Vulgata denken dat het ‘bidden’ betekent. Ook tegenwoordige commentatoren menen dat dit bedoeld kan zijn. Men legt verband met Psalm 102:1. Ibn Ezra echter legt verband met Genesis 2:5, waar sprake van ‘struiken’ (siach). Maar wat deed Jitschak dan in dat struikgewas? Nog weer een andere uitleg is dat Jitschak aan het wandelen was. Of was hij bezig zich ‘neer te leggen’? Maar in 1 Koningen 18:27 gebruikt Elia het woord siach tegenover de baälpriesters om aan te geven wat Baäl doet. Bedoelt Elia daar ‘urineren’? Volgens van Selms is deze verklaring het meest waarschijnlijk.
Als men in een woordenboek het woord siach opzoekt, vindt men de volgende betekenissen: 1. voortbrengen, produceren; 2. spreken 3. zingen en 4. mediteren.
Al met al lijkt het erop dat de schrijver ons wil meedelen dat Jitschak iets voortbracht, óf iets lichamelijks, óf iets met zijn stem of in zijn gedachten. Om de betekenis van dit produceren in het midden te laten, heb ik een woord gekozen dat qua klank gelijkenis vertoont met ‘struik’.
Vers 64: *En Rivka sloeg haar ogen op, en zij zag Jitschak. En zij viel van op de kameel.
In vers 63 staat dat ‘hij’ zijn ogen opsloeg. Dat Jitschak bedoeld is, is duidelijk, maar in de ontmoeting met Rivka wordt hij niet met zijn naam aangeduid. Hier is het niet ‘zij’ sloeg haar ogen op, maar ‘Rivka’. Rivka als actieve persoon wordt met name genoemd, en Jitschak wordt hier ook met zijn naam aangeduid, maar hij is hier de passieve.
Zij viel van op de kameel: Gewoonlijk stijgt men van een kameel af. Daarvoor moet het dier eerst door de knieën gaan. Van een kameel afspringen doet men nooit, gezien de hoogte van het dier. Rivka zat hier op de kameel, en zij viel er vanaf. Er lijken twee mogelijkheden te zijn waarom zij van de kameel valt. Of het is van schrik, of het is van het lachen. De naam Jitschak zou pleiten voor de tweede mogelijkheid. Jitschak betekent immers ‘hij doet lachen’. Maar zijn naam weet zij ook nog niet. Als die man die haar tegemoet komt er de oorzaak van is dat zij viel, dan moet het zijn lachwekkend voorkomen zijn, dat haar onbedaarlijk doet lachen.
De eerste mogelijkheid wordt naar aanleiding van het volgende vers verder uitgewerkt.
Zij viel: Benno Jacob verklaart dat zij niet van de kameel viel, maar haar bovenlichaam vooroverboog, zodat zij op de kameel (voorover) viel. Hier tegen pleit het woord ‘vanaf’. En het woord vallen wordt elders nooit in de betekenis van ‘zich vooroverbuigen’ gebruikt.
Anderen wijzigen het woord ‘vallen’ (nafal) in ‘wenden’ (panah).
Mijns inziens zullen we ons aan de tekst moeten houden, zoals die ons overgeleverd is, en we moeten proberen daar een goede betekenis aan te geven.
Vers 65: **En zij zei tot de knecht: Wie is deldeze man, die gaat in het veld, ons tegemoet? En de knecht zei: Dat is mijn heer. En zij nam de omslagdoek en zij bedekte zich.
Deldeze: in het Hebreeuws is hazèh ‘deze’. Hier staat een aparte vorm van dit woord, dat uitsluitend hier en in Genesis 37:19 voorkomt, namelijk halazèh. Het zal hetzelfde betekenen als lazèh, maar een woord dat slechts op twee plaatsen voorkomt, legt verband deze twee plaatsen. Wat op de ene plaats gebeurt wordt op de andere plaats verondersteld.
Gaan: Tevoren was er alleen sprake van dat Jitschak ‘woonde’ (of ‘zat’), en ‘kwam’ (vers 62), maar nu komt hij in beweging. Hij gaat. Hij zal mogelijk de kamelen van zijn vader herkend hebben en daardoor het besef hebben dat er mogelijk een vrouw voor hem in aantocht is. Dit roept bij hem een activiteit op die hij tevoren niet had. Hij gaat de karavaan tenminste tegemoet.
Omslagdoek: In heel het boek Genesis lijken vrouwen ongesluierd met mannen om te gaan. Een mogelijke uitzondering is Racheel op de dag van haar huwelijk met Jaäkov, maar het woord ‘sluier’ wordt daar niet gebruikt (Genesis 29:21-30). Een zekere uitzondering is het verhaal waarin Tamar haar schoonvader Jehoeda verleidt, in Genesis 38. In vers 14 en 19 daar wordt verteld dat Tamar haar gelaat bedekt houdt met een omslagdoek, om zich voor hoer uit te geven. In heel Tenach wordt dit woord ‘omslagdoek’ alleen in deze twee verhalen gebruikt. De conclusie moet dan ook zijn, dat Rivka zich, net als Tamar, als hoer voelt nu zij aan ‘deldeze’ man uitgeleverd wordt. Met zilver en goud en kleding is zij als het ware gekocht, en de man die haar tegemoet gaat, heeft daardoor het recht om het bed met haar te delen.
Zich bedekken: ook dit woord wordt gebruikt in Genesis 38:14 als Tamar de omslagdoek over zich doet en zich als publieke vrouw vermomt.
Vers 66: En de knecht vertelde aan Jitschak al de dingen die hij gedaan had.
Dingen: weer het woord ‘devarim’: woorden, daden, gelegenheden.
Vers 67: *En Jitschak bracht haar in de tent van Sara, zijn moeder, en hij nam Rivka. En zij werd hem tot vrouw. En hij kreeg haar lief. En Jitschak werd getroost na zijn moeder.
Rasji vertaalt het eerste deel van deze zin zo: En Jitschak bracht haar in haar tent. Sara was zijn moeder. Hij geeft als uitleg hiervan: Het was alsof Jitschaks moeder Sara, herleefde in deze vrouw.
Hij nam Rivka: Wij zouden het romantischer gevonden hebben als de schrijver de volgorde van deze zin anders gemaakt had. Iets als: En Jitschak kreeg Rivka lief. Zij werd hem tot vrouw, en hij nam haar, en zij troostte hem over de dood van zijn moeder.
Er staat niet dat ‘Jitschak’ Rivka nam, nee: ‘Hij’ nam Rivka. De naam Jitschak klinkt wel in het begin van de zin, en aan het eind als hij getroost werd, maar de naam Jitschak klinkt niet samen met de naam van Rivka.
En dan wordt eerst vermeld dat ‘hij nam’, en in het boek Genesis is dit een normale uitdrukking voor ‘seksueel contact hebben’. Daarna staat dat zij vrouw voor hem werd. Heeft dit mogelijk te maken met het feit dat Rivka nog maar een jong meisje was toen Jitschak haar nam? Tenslotte ook nog ‘hij kreeg haar lief’. Van geen van beiden wordt in dit zinnetje de naam vermeld. Het is wel een troost dat hij haar lief kreeg, maar tegelijk is het wat schrijnend. En eind goed al goed? Jitschak werd getroost. Maar er staat niet dat Rivka hem troostte. Hij werd getroost, maar ‘na’ of ‘achter’ zijn moeder. Zijn moeder was blijkbaar degene geweest die hem altijd in bescherming genomen had, en nu is er een vervangster gekomen. Deze vervangster komt wel ‘na’ zijn moeder.

Huwelijkskandidaat zonder naam
In Genesis 24 wordt voor Jitschak een vrouw gezocht. In vers 4 draagt Avraham zijn knecht op naar Avrahams vaderstad te gaan om daar een goede vrouw voor zijn zoon te zoeken. In vers 4 klinkt dan ook de naam Jitschak. In de rest van het verhaal wordt Jitschak nergens met zijn naam aangeduid. Hij heet alleen maar ‘zoon van’. Ook als de knecht bij Avrahams familie is aangekomen en uitvoerig verslag doet van de situatie in Kenaän, vermijdt hij angstvallig de naam van de huwelijkskandidaat te noemen. Pas in vers 62 als de schrijver verslag doet van de aankomst van de knecht samen met Rivka in het zuiderland, klinkt de naam Jitschak voluit. Vanaf dit moment tot het eind klinkt zes maal de naam Jitschak, maar alleen de verteller duidt hem zo aan en niet de knecht.
Waarom zou de knecht zo angstvallig de naam van de toekomstige bruidegom geheim houden? Zou dit verband houden met de betekenis van de naam Jitschak? Jitschak betekent immers ‘hij die doet lachen’. Was de knecht bang dat men niet alleen mét hem zou lachen, maar dat men óm hem zou lachen? Hoe dan ook, de knecht wil Jitschak anoniem laten blijven. Rivka en haar familie mogen geen beeld krijgen van hoe Jitschak is en hoe hij er uit ziet. Zie verder het verhaal ‘Rivka valt’.

Oud en niet afgeleefd (vers 1)
Hoofdstuk 24 van Genesis begint met de constatering dat Avraham oud is. Trouwens ook zijn knecht die een vrouw voor Avrahams zoon moet zoeken wordt in vers 2 ‘oud’ genoemd (‘de oudste van zijn huis’). Voor ons begrip is ‘oud’ de aanduiding dat men afgeschreven is. Maar in Genesis 25 staat dat Avraham opnieuw huwt en nog eens zes zonen verwekt. Ook leeft hij, volgens de tekst, na Genesis 24 nog vijfendertig jaar. Een ander verhaal waar iemand ‘oud’ genoemd wordt is dat van Lot en zijn dochters in Genesis 19. Lot is daar in staat bij zijn twee dochters kinderen te verwekken. Dus ook de ‘oude’ Lot was evenmin als de ‘oude’ Avraham afgeschreven. Het woord ‘oud’ heeft dan ook in Tenach een andere betekenis dan bij ons. Het betekent wel dat men op jaren gekomen is, maar vooral dat men levenswijsheid heeft opgedaan. In Genesis 24:1-9 wordt dus het overleg tussen twee oudere, ervaren mannen beschreven. En wat Avraham beoogt, namelijk een capabele vrouw voor zijn zoon Jitschak vinden, komt goed over bij de knecht. Hij beseft heel goed aan welke eisen de toekomstige vrouw voor de zoon van zijn heer moet voldoen. En hij doet in het vervolg dan ook zijn uiterste best zo’n vrouw te vinden.
De God van de hemel; niet van de aarde? (vers 7)
In vers 3 spreekt Avraham over ‘de God van de hemel en van de aarde’. Hier laat hij het laatste deel van de nadere bepaling bij ‘God’, weg. God heeft zich aan Avraham gepresenteerd als de God van de hemel en de aarde, maar tot nu toe heeft God zijn toezeggingen wat het aardse bestaan van Avraham betreft, nog niet waar gemaakt. Het land dat hem beloofd was heeft hij nog niet in bezit gekregen. Maar voorlopig het belangrijkste, een zoon, heeft hij tenslotte wel gekregen, maar deze is intussen veertig jaar oud, en er is nog geen enkel zicht op een partner voor hem, laat staan op nageslacht. De knecht krijgt de opdracht te realiseren dat de partner er komt, zodat God ook de God van de aarde zal blijken te zijn. In vers 52, als zijn opdracht vervuld lijkt, buigt de knecht zich dan ook ter aarde.
Een maagdelijke maagd (vers 16)
De schrijver van het boek Genesis meent vaak erg veel te weten. Soms leest hij zelfs Gods gedachten. In het verhaal over de spraakverwarring in Genesis 11: 6 en 7 vertelt de schrijver ons Gods overwegingen. Zo ook in Genesis 18: 17-19 als Avraham met God samen op loopt, horen we precies wat God in gedachten heeft. In Genesis 24:16 weet hij ons te vertellen dat Rivka een maagd was. Hoe hij dit kan weten? Maar hij weet nog meer. Letterlijk staat er: Het meisje was zeer goed om te zien, een maagd, en geen man had gemeenschap met haar gehad. Maar is dit niet dubbelop? Op het eerste gezicht lijkt het erop dat de schrijver niet beseft dat hij twee keer hetzelfde zegt.
Maar als we nauwkeurig lezen blijkt de schrijver met beide uitdrukkingen niet hetzelfde aan te geven. Dat Rivka maagd was, betekent dat zij zélf haar maagdelijkheid bewaard heeft. Op zich is dit geen opmerkelijk iets, want Rivka zal een jong meisje geweest zijn. Mogelijk menstrueerde ze nog niet eens. Het woord waarmee zij aangeduid wordt (naära) duidt hier tenminste op. De schrijfwijze in het Hebreeuws van ‘náär’ (jongen) en ‘naärá’ (meisje) is hetzelfde. Pas na de puberteit wordt er onderscheid gemaakt tussen beiden: ‘náär’ voor jongen en ‘naäráh’ voor meisje. De toegevoegde letter (de ‘h’) is symbolisch voor vruchtbaarheid van het meisje.
Wat betreft het tweede deel van de zin ‘Geen man had gemeenschap met haar gehad’: hier is het ‘de man’ van wie het initiatief uitgaat. Blijkbaar was er nooit een man geweest die gemeenschap met Rivka gehad had. Dat seksueel contact tussen een oudere man en een jong meisje ook in die tijd voorkwam blijkt wel uit het verhaal van de aanranding van Dina in Genesis 34. Rivka was iets dergelijks niet overkomen, ook al bestonden haar contacten niet alleen uit vrouwen. Maar ook de man die in haar leven tot dusver een belangrijke rol speelde, Lavan, had blijkbaar geen seksueel contact met haar gehad. Dat incest in die tijd niet voorkwam is een illusie. Opvallend is dat in het verhaal van Racheel in Genesis 29 de schrijver geen van deze beide uitdrukkingen op haar toepast. Er lijkt sprake te zijn van een tegenstelling tussen deze beide vrouwen. En de man in het leven van hen beiden was Lavan. Van Rivka was hij de broer, en van Racheel de vader. Probeert de schrijver ons op een verborgen manier te zeggen dat Lavan zijn zúster niet onteerd had? Bij de bespreking van Genesis 29 wordt hier op terug gekomen.
Een mooi en een goed meisje (vers 16 en Genesis 29:17)
Er zijn sterke overeenkomsten tussen Genesis 24 en Genesis 29. In beide verhalen gaat het over een man uit een ver land, die bij een bron in de buurt van de stad Charan komt. Ook wordt in beiden verteld dat hij een meisje ziet aankomen dat water gaat putten. Beide verhalen eindigen tenslotte met een huwelijk, hoewel in het eerste verhaal de man bij de bron slechts een bemiddelende rol speelt. In beide verhalen wordt ook iets over het meisje gezegd, maar in het tweede verhaal pas nadat de vreemdeling een maand in het huis van het meisje vertoefd heeft (Genesis 29:14). Een verbindende schakel tussen beide verhalen is Lavan. In het eerste verhaal is hij de broer van het meisje, en in het tweede verhaal is hij de vader van het meisje.
In de Joodse traditie wordt het als zeer ongepast beschouwd om iets negatiefs te zeggen over iemand. Uit zijn of haar daden kan men nagaan hoe iemand is. Als ons in Genesis 24:16 eigenschappen van Rivka, het meisje bij de bron, meegedeeld worden, kan dit alleen maar positief zijn. En dit is het ook, zeker naar oosterse begrippen. In de NBG-vertaling staat het zo: Het meisje was zeer schoon van uiterlijk, een maagd met wie geen man gemeenschap had gehad. Helaas hebben de vertalers niet begrepen dat de schrijver het in de grondtekst niet over een ‘schoon’ of ‘mooi’ meisje had, maar over een goed meisje. In Genesis 29:9 wordt de ontmoeting van Jaäkov met Racheel beschreven, maar het opvallende is dat op die plek helemaal niets over Racheel gezegd wordt. Is er dan niets positiefs over Racheel te vermelden? Ja, maar pas in vers 17 staat: Racheel was schoon van gestalte en schoon van uiterlijk. Direct hier op volgend staat: En Jaäkov kreeg Racheel lief. De NBG-vertaling heeft: En Jaäkov had Racheel lief. Maar dat klopt niet met de grondtekst. Het lijkt alsof de schrijver ons wil suggereren dat de schoonheid van Racheel en het verliefd worden van Jaäkov, met elkaar te maken hebben.
Schoonheid van een vrouw heeft te maken met haar uiterlijk, haar verschijning, en zegt niets over haar innerlijk, haar aard. Het begrip ‘goed’ echter heeft te maken met het wezen van de persoon. Rivka wordt in Genesis 24 zelfs zeer goed genoemd. In Genesis 1 aanschouwt God het werk van zijn handen, en steeds klinkt het ‘En God zag dat het goed was’. Aan het eind van Genesis 1, als God zijn werk voltooid heeft, en als hij de mens, mannelijk en vrouwelijk, heeft gemaakt (vers 27) en hen de opdracht heeft gegeven vruchtbaar te zijn, staat er: En zie, het was zeer goed. Zo beschouwt de schrijver Rivka; zij is voor Jitschak de vrouw die hem completeert en als paar zullen zij Gods opdracht moeten vervullen: vruchtbaar zijn.
Dat Rivka een goede vrouw was, wordt voor de knecht ook duidelijk uit haar gedrag. Zij put water voor hem en voor al zijn kamelen en biedt hen voedsel aan. Een dergelijke, doortastende wijze van optreden is het waar het bij Jitschak aan ontbreekt. En Racheel, was dat geen goede vrouw voor Jaäkov? Jaäkov heeft wel van haar gehouden, maar zij sterft een voortijdige dood (Genesis 35:19), en degene die samen met Jaäkov in het familiegraf begraven wordt is Racheels zuster Lea (Genesis 49:29-31).
Gastvrijheid bij broer en zus (vers 25 en 31)
De knecht wordt na een lange reis gastvrij onthaald bij de familie van Avraham in het verre Charan. Eerst nodigt Rivka hem in vers 25 uit met de woorden (volgens de Nieuwe Bijbelvertaling): We hebben stro en meer dan genoeg voer, en ook plaats om te overnachten. En als haar broer Lavan naar de man is gesneld nodigt ook hij hem uit. Hij zegt in vers 31: Ik heb het huis al in gereedheid gebracht en er is plaats voor uw kamelen. Maar opmerkelijk is het verschil tussen beide uitnodigingen. Rivka heeft tevoren al de kamelen van water voorzien, daarna biedt zij ook voer in overvloed en onderdak aan. Lavan heeft voor de kamelen alleen onderdak. Nu zal de oplettende lezer opmerken dat in het volgende vers staat dat ‘hij’ stro en voer gaf aan de kamelen. Dus hij gaf meer dan hij tevoren aanbood. Toch gaat deze redenering niet op, want direct na vers 31 staat er: De kamelen werden afgezadeld. In de grondtekst echter staat: hij zadelde de kamelen af en hij gaf de kamelen stro en voer. Nu is het in het Hebreeuws zo dat als het onderwerp niet apart genoemd wordt, de laatst genoemde persoon onderwerp is. En dat is hier de knecht. Blijkbaar geeft de knecht zelf zijn dieren te eten en niet Lavan. Blijkbaar had de knecht voer bij zich voor zijn dieren, want in vers 23 had hij aan Rivka alleen om onderdak gevraagd. Op een fijnzinnige manier geeft de tekst ons al een beetje inzicht in het inhalige karakter van Lavan.
Wat de knecht te binnen schiet (vers 33)
Op het moment dat de knecht van Avraham na een lange reis zijn bestemming heeft bereikt, en men voor hem een maaltijd voor hem heeft klaargemaakt, weigert hij te eten. Normaal doet men pas zaken als men goed gegeten – en vooral goed gedronken – heeft. En men behoort pas een toespraak te houden, als iedereen verzadigd is. Waarom wijkt de knecht af van dit vaste patroon? Gezien de lengte van zijn toespraak en de opbouw hiervan, is het duidelijk dat hij indruk wil maken. Tegelijk wil hij bepaalde zaken verbergen. Angstvallig houdt hij de naam Jitschak achter. Dat de toekomstige bruidegom niet zelf op pad is gegaan, komt niet ter sprake. Maar het lijkt erop, dat hij, op het moment dat het eten opgediend wordt, zich plotseling herinnert wat zijn heer hem opgedragen had. De schrijver geeft ons hier namelijk enkele aanwijzingen voor. Het woord plaatsen, dat gebruikt wordt om aan te geven dat het eten opgediend werd, is met een letter ‘jod’ teveel geschreven. En deze letter kan hem zijn ‘jad’, zijn hand, in herinnering brengen die hij onder de ‘heup’ van zijn heer moest plaatsen (vers 2 en 9). Ook het woord plaatsen kan hem dit gebeuren te binnen brengen, want hetzelfde woord wordt in Genesis 24:2 en 9 gebruikt. En misschien het meest kenmerkend is dat men het eten voor zijn aangezicht plaatste. In vers 7 belooft Avraham dat God zijn bode voor zijn aangezicht zou zenden. Het is alsof de schrijver aangeeft dat de knecht hier zich bewust wordt van deze bode van God. Zijn opdracht is een vrouw te nemen voor Jitschak. En daar draait het dan ook om in zijn nu volgende toespraak.
Jitschak, niet de gaande en komende man (vers 62)
Na de dood van zijn moeder is Jitschak ontredderd. Sara is gestorven toen zij 127 jaar oud was (Genesis 23:1), en Jitschak was toen 37 jaar. In Genesis 24 is Jitschak 40 jaar oud, en in vers 67 staat dat hij getroost werd ‘na’ zijn moeder. Na het overlijden van naaste familie kan men een jaar in de rouw zijn. Als een partner of kind overlijdt, kan een dergelijke gebeurtenis een mens blijvend ontredderen. Maar het wijst op een abnormale gehechtheid aan de moeder als men drie jaar na haar overlijden nog getroost moet worden.
In het verhaal in Genesis 24 duikt Jitschak pas op aan het eind. Als hij daar geïntroduceerd wordt, gebeurt dat met een aparte uitdrukking, waar twee maal het woord komen in voorkomt. Normaal zou zijn, een uitdrukking met daarin gaan en komen. Het lijkt alsof de schrijver ons met de uitdrukking ‘komende komen’ te kennen geeft dat Jitschak nog niet aan ‘gaan’ toe was. Pas met een capabele vrouw aan zijn zijde komt er voor Jitschak een weg om te gaan. Avraham was iemand die alsmaar ‘ging’. Denk aan de roeping in Genesis 12: Ga, voor jou! En dezelfde uitdrukking in Genesis 22: Ga, voor jou! Denk ook aan het ‘gaan’ van Avraham in tegenstelling met het ‘zich vestigen’ van Lot, in Genesis 13.
Jitschak bedroefd (vers 63)
De Nieuwe Bijbelvertaling vertaalt in Genesis 24:63 het woord ‘Soeach’ waar niemand de betekenis van kent, met treuren. In vertalingen zal men veel verschillende verklaringen voor dit woord vinden. De meest bekende zijn bidden en peinzen. De uitleg bidden komt al voor in de oudste ons bekende vertalingen. De vertaling ‘bidden’ en ‘peinzen’ zal te maken hebben met de betekenis van een enigszins verwant woord dat ‘spreken, zingen, mediteren’ kan betekenen. De Nieuwe Bijbelvertaling vindt blijkbaar de bewijzen voor deze uitleg niet overtuigend, en kiest voor een woord dat verband legt met het getroost worden van Jitschak in vers 67. Voordat hij getroost werd moest hij vanzelfsprekend verdrietig geweest zijn. Dus zal de schrijver wel zoiets bedoelen. Wat stoutmoediger vertalers leggen verband met de uitdrukking die Elia gebruikt in 1 Koningen 18:27. Hij spot daar met Baäl, die niet luistert naar de dringende smeekbedes van zijn priesters. Elia suggereert dat hun god zich teruggetrokken heeft om zijn behoefte te doen. Het woord dat daar gebruikt wordt heeft als hoofdbetekenis produceren. Voor het urineren van mannen bestaat in Teach de uitdrukking ‘tegen de muur pissen’. Voor defeceren bestaan meerdere uitdrukkingen, als ‘de voeten bedekken’ (Richteren 3:24 en 1 Sam.24:4) of ‘op de hurken gaan’. Het lijkt er hier op dat de schrijver bewust een woord gebruikt waarmee we alle kanten op kunnen. Mogelijk dat het hier op volgende vers een aanwijzing geeft dat wat Jitschak daar deed, iets was dat men gewoonlijk in het openbaar niet behoorde te doen. Rivka viel tenminste van haar kameel toen ze Jitschak zag. Produceerde Jitschak iets, en was Rivka daar ontdaan van?
Rivka valt (vers 64)
Om op een ezel, het gewone rijdier in het Middenoosten, te gaan zitten, behoeft men maar een klein zetje te hebben. En om van een ezel af te stijgen, kan men er gewoon vanaf glijden. Bij een kameel is dat wel iets anders. Een kameel is zo hoog, dat het dier eerst door de knieën moet, voor men er op kan klimmen. Ook het afdalen is niet zo eenvoudig. Er afspringen is een waagstuk. Een kameeldrijver laat het dier eerst knielen. De vertalers van de Nieuwe Bijbelvertaling hebben zich dit gerealiseerd en vertalen vers 64 dan ook zo: Zij liet zich van haar kameel glijden. De schrijver zegt ons niet dat de kameel al geknield was, maar wat nog belangrijker is, is dat niet het woord glijden gebruikt wordt, maar vallen. Er staat letterlijk: Zij viel van (boven)op de kameel. En de aanleiding voor dit vallen moet zijn, wat er direct aan vooraf gaat: Rivka sloeg haar ogen op, en zij zag Jitschak. Dat deze man haar toekomstige echtgenoot is, weet zij nog niet. Dat wordt haar pas in het volgende vers meegedeeld. Maar blijkbaar is er iets aan hem dat er voor zorgt dat zij van de kameel valt. Zou dit vallen te maken hebben met zijn naam? Zou hij er lachwekkend, bespottelijk uitgezien hebben? Zijn naam betekent immers ‘hij die doet lachen’. Dat de man die haar tegemoet komt haar ontreddert staat in het volgende vers. Zie het artikel ‘Als door een horzel gestoken’.
Als door een horzel gestoken (vers 65)
Als Rivka op haar kameel zittend, een man ziet aankomen, valt zij van op haar kameel; zo lazen we in Genesis 24:64. Dan zegt zij tot haar begeleider: Wie is deze man die ons tegemoet komt in het veld. Het woord deze wordt op een speciale manier geschreven, namelijk met de letter L teveel. Normaal is ‘deze’: hazèh. Hier staat hálazèh. Precies dezelfde schrijfwijze vinden we in Genesis 37:19, waar de broers Joseef zien aankomen. Joseef had door zijn arrogantie de haat van zijn broers opgewekt. En nu opeens zien ze hem aankomen, als een prins gekleed. Die aanblik roept bij hen heel negatieve gevoelens op, zo erg, dat zij hem zelfs willen doden. Geeft de schrijfwijze van ‘die’ uiting aan dit schokeffect? Dat is best mogelijk, want de extra letter, de letter L, betekent in het Hebreeuws prikstok. Met zo’n stok kon men dieren een prik geven waardoor ze opgeschrikt werden. Joseefs broers veerden op bij het zien van Joseef, als door een horzel gestoken. Iets dergelijk moet ook bij Rivka het geval zijn, als zij die haar onbekende man ziet. Jitschak was een man van veertig jaar, maar was zijn uiterlijk zo afschrikwekkend dat Rivka daardoor van de kameel viel? Of deed het uiterlijk van deze man haar te zeer aan haar broer Lavan denken? Was zij mogelijk hals over kop uit Charan weggevlucht om de seksuele avances van haar broer te ontlopen? En nu kwam zij iemand tegen, waarvan zij vermoedde dat hij haar toekomstige echtgenoot was, die qua uiterlijk op haar broer leek?
Een gesluierde vrouw (vers 65)
Zolang Rivka in Charan woont, draagt zij geen sluier. In Genesis 24:22 en 30 is tenminste sprake van een neusring of diadeem op haar voorhoofd. Trouwens in heel het boek Genesis lijken vrouwen, zowel de ongehuwde als de gehuwde, ongesluierd te gaan. Als Rivka een haar onbekende man ontmoet, sluiert ze zich. De Nieuwe Bijbelvertaling geeft vers 65c van Genesis 24 zo weer: Zij bedekte zich met haar sluier. De enige keer dat ook verteld wordt dat een vrouw zich sluiert, is in het verhaal van Jehoeda en Tamar in Genesis 38. Ook daar is sprake van hetzelfde woord als hier bij Rivka. Dit woord sluier of omslagdoek wordt in Tenach uitsluitend in deze twee verhalen gebruikt. Dit betekent dat er een overeenkomst is tussen deze beide verhalen. Er is nog een ander woord dat in beide verhalen overeenkomt, namelijk zich bedekken. Tamar geeft zich voor hoer uit om haar schoonvader te verleiden. De sluier en ‘het bedekken’ zijn, volgens het verhaal in Genesis 38, kenmerken van een hoer. Dat Rivka zich in ons verhaal met een omslagdoek bedekt, moet wel betekenen dat zij zich als hoer voelt. Zij is met allerlei kostbaarheden ‘gekocht’, en nu wordt zij uitgeleverd aan die man die haar tegemoet komt, om voor hem, net als Tamar dat later voor Jehoeda zal doen, een kind te baren. Overigens wordt het bij haar, net zoals bij Tamar, een tweeling (Genesis 25:24).


Jitschaks vrouw (vers 67)
Dat Adam en Chava niet getrouwd waren, is een algemeen aanvaarde gedachte. Latere echtparen zoals Avram en Sarai zullen wel officieel getrouwd zijn. Bij Jaäkov is later van een grootse bruiloft sprake, een week lang. Zie Genesis 29:27. Ook een bekend verhaal over een bruiloft is dat van Simsjon in Richteren 14. Maar hoe is het nu met Jitschak en Rivka? De knecht van Avraham heeft Rivka als toekomstige vrouw voor Jitschak uit het verre Charan gehaald in opdracht van Avraham. Men zou verwachten dat Avraham een groots feest zou geven, maar zodra Jitschak de vrouw ziet die de knecht voor hem meegebracht heeft, staat er: Daarna bracht Jitschak Rivka naar de tent van Sara, zijn moeder. Hij nam haar tot vrouw en ging van haar houden. Dit volgens de Nieuwe Bijbelvertaling. Het lijkt bijna incestueus (‘naar de tent van zijn moeder’). En wat volgt lijkt bijna een aanranding. De uitdrukking ‘Hij nam haar tot vrouw’ betekent ‘hij had seksueel contact met haar’. Van liefde was op dat moment nog geen sprake! Pas daarna staat er dat Jitschak van haar ging houden. Nee, van een romantisch huwelijk was bepaald geen sprake. En van een officiële huwelijkssluiting met bijbehorend feest is al helemaal geen sprake. Maar dat dit laatste ook niet alles is ziet men een generatie later, als Jaäkov’s bruiloft beschreven wordt in Genesis 29.

Genesis 24: een vergelijking tussen wat de schrijver ons meedeelt en wat de knecht vertelt.

In Genesis 24:1-33 worden de voorbereidingen voor de heenreis van de knecht ons verteld. Vervolgens vertelt de schrijver ons de ontmoeting van de knecht met Rebekka.
Vers 34 is het scharniervers waarin de knecht zijn positie meedeelt.
In vers 35-49 volgt de toespraak van de knecht voordat de maaltijd een aanvang neemt.
In vers 50-67 tenslotte wordt de terugreis verhaald.

Het gedeelte 35-49 lijkt een duplicaat te zijn van vers 1-33, maar als we deze gedeelten vergelijken blijken er allerlei variaties te zijn. Uit deze wijzigingen kunnen wij opmaken hoe de naamloze knecht de familie in Charan weet te bewerken zodat zij, Rivka incluis, tenslotte tot de conclusie komen dat Rivka inderdaad voor Jitschak bestemd is. Wat ook opvalt is dat de knecht Jitschak zelf in het geheel niet noemt. Over zijn uiterlijk wordt niets meegedeeld maar ook over zijn prestaties en eigenschappen wordt de familie niet geïnformeerd.

Op de volgende bladzijden worden overeenkomstige teksten naast elkaar geplaatst om de overeenkomsten en verschillen goed te doen uitkomen. In de uitleg bij elk vers zoals het hiervoor gedaan werd kan men de motieven voor deze overeenkomsten en verschillen vinden.

















Vers 1 En Avraham was oud. Hij was op dagen gekomen. En de Eeuwige had Avraham gezegend in alles.

Vers 2 En Avraham zei tot zijn knecht, de oudste van zijn huis, de beheerder van alles wat van hem was: Plaats toch je hand onder mijn heup. Vers 3 En ik laat jou zweren bij de Eeuwige, de God van de hemel en de God van de aarde, dat jij niet neemt een vrouw voor mijn zoon uit de dochters van de Kenaäniet, in wiens midden ik woon. Vers 4 In tegendeel, naar mijn land en naar mijn afkomst zul je gaan en je zult nemen een vrouw voor mijn zoon, voor Jitschak.
Vers 5 En de knecht zei tot hem: Misschien is de vrouw niet bereid om achter mij te gaan naar dit land. Zal ik soms jouw zoon terugbrengen naar het land waaruit jij bent uitgegaan?
Vers 6 En Avraham zei tot hem: Hoed je ervoor, dat je mijn zoon niet terugbrengt daarheen. Vers 7 De Eeuwige, de God van de hemel, die mij genomen heeft uit het huis van mijn vader en uit het land van mijn familieverband, en die over mij gesproken heeft, en die mij gezworen heeft, zeggende: aan jouw zaad zal ik dit land geven, hij, hij zal zijn bode voor jouw aangezicht zenden, en jij zult een vrouw voor mijn zoon nemen vandaar. Vers 8 En als de vrouw niet bereid is achter jou te gaan, ben jij zonder schuld wat betreft mijn, deze eed. Alleen mijn zoon zul jij niet laten terugkeren daarheen.
Vers 9 En de knecht plaatste zijn hand onder de heup van Abraham, zijn heer. En hij zwoer voor hem volgens dit woord.
Vers 10 En de knecht nam tien kamelen van de kamelen van zijn heer. En hij ging. En al het goeds van zijn heer was in zijn hand. En hij stond op. En hij ging naar Aram van beide stromen, naar de stad van Nachor. Vers 11 En hij liet de kamelen knielen buiten de stad naar de waterput, tegen de tijd van de avond, tegen de tijd dat de putsters uitgaan.
Vers 12 En hij zei: Eeuwige, God van mijn heer Avraham: Laat het gebeuren voor mijn aangezicht vandaag, en doe betrokkenheid met mijn heer Avraham. Vers 13 Zie ik sta boven aan de waterbron, en de dochters der mannen van de stad gaan uit om water te putten. Vers 14 En laat het zijn dat het meisje tot wie ik zeg: Laat je kruik toch zakken opdat ik drinke, en zij zegt: drink, en ook uw kamelen zal ik drenken, dat u háár hebt bestemd voor uw knecht, voor Jitschak. En in haar zal ik weten dat u betrokkenheid betoont met mijn heer.
Vers 15: En het geschiedde dat hij nog niet klaar was met spreken, en zie! Rivka ging uit, die aan Betuel geboren was, de zoon van Milka, de vrouw van Nachor, de broer van Avraham, en haar kruik op haar schouder. Vers 16 En het meisje was zeer goed om te zien, een maagd, en geen man had gemeenschap met haar gehad. En zij daalde af naar de bron. En zij vulde haar kruik, en zij ging omhoog. Vers 17 En de knecht snelde haar tegemoet en hij zei: Laat mij toch een weinig water slurpen uit je kruik.


Vers 18 En ze zei: Drink mijn heer. En zij haastte zich, en zij liet haar kruik op haar hand zakken en zij gaf hem te drinken. Vers 19 En toen zij klaar was met hem te drinken te geven, zei ze: Ook voor uw kamelen zal ik putten tot zij genoeg gedronken hebben. Vers 20 En zij haastte zich en goot haar kruik leeg in de drinkbak. En zij snelde nogmaals naar de put om te putten. En zij putte voor alle kamelen.
Vers 21 En de man beoordeelde haar, zwijgend, om te weten of de Eeuwige zijn weg zou laten slagen, of niet. Vers 22 En het geschiedde toen de kamelen klaar waren met drinken, dat de man een gouden neusring nam -zijn gewicht was een beka- en twee armbanden om haar handen –tien goud(stukken) was hun gewicht. Vers 23 En hij zei: Wiens dochter ben jij? Deel het mij toch mee. Is er in het huis van je vader een plaats voor ons om te overnachten? Vers 24 En zij zei tot hem: de dochter van Betoeel, de zoon van Milka, die zij Nachor gebaard heeft, ben ik.
Vers 25 En zij zei tot hem: Zowel stro als veevoer is er genoeg bij ons. Ook een plaats om te overnachten.
Vers 26 En de man boog het hoofd, en hij boog zich neer voor de Eeuwige. Vers 27 En hij zei: Gezegend zij de Eeuwige, de God van mijn heer Avraham, die niet verlaten heeft zijn betrokkenheid en trouw van bij mijn heer. Ik […] Op de weg heeft de Eeuwige mij geleid. Het is het huis van de broer van mijn heer.
Vers 28 En het meisje snelde (heen), en ze vertelde overeenkomstig deze gebeurtenissen aan het huis van haar moeder.
Vers 29 En Rivka had een broer, en zijn naam was Lavan. En Lavan snelde naar de man buiten, naar de bron. Vers 30 En het geschiedde, toen hij de neusring en de armbanden op de handen van zijn zuster zag, en toen hij de woorden van Rivka, zijn zuster, hoorde, zeggende: zo heeft de man tot mij gesproken, dat hij tot de man kwam, en zie, hij stond boven de kamelen, boven de bron. Vers 31 En hij zei: Kom, door de Eeuwige gezegende. Waarom staat u buiten? En ik, ik heb het huis opgeruimd, en er is plaats voor de kamelen. Vers 32 En de man kwam naar het huis, en hij maakte de kamelen los. En hij gaf stro en veevoeder aan de kamelen, en water om zijn voeten en de voeten van de mannen die bij hem waren, te wassen. Vers 33 En er werd eten voor zijn aangezicht gezet. En hij zei: Ik zal niet eten tot ik mijn woorden gesproken heb. En men zei: Spreek.







Vers 35 En de Eeuwige heeft mijn heer zeer gezegend en hij werd groot. En hij gaf hem kleinvee en grootvee en zilver en goud en knechten en meisjes en kamelen en ezels. Vers 36 En Sarah, de vrouw van mijn heer, baarde een zoon aan mijn heer, nadat zij oud was geworden. En hij gaf hem alles wat hij had.
Vers 37 En mijn heer heeft mij doen zweren, zeggende: Niet zul je een vrouw voor mijn zoon nemen uit de dochters van de Kenaäniet, in wiens land ik woon. Vers 38 Veeleer zul je naar het huis van mijn vader gaan en naar mijn familieverband, en je zult een vrouw voor mijn zoon nemen.

Vers 39 En ik zei tot mijn heer: Misschien wil de vrouw mij niet achterna gaan.

Vers 40 En hij zei tot mij: de Eeuwige voor wiens aangezicht ik wandel, zal zijn bode met jou zenden, en jouw weg zal voorspoedig zijn, en je zult een vrouw nemen voor mijn zoon, uit mijn familieverband, uit het huis van mijn vader. Vers 41 Dán ben je zonder schuld van mijn vervloeking. Immers als je komt tot mijn familieverband, en als zij jou niet geven. Dan zul je vrij zijn van mijn vervloeking.



Vers 42a En ik kwam vandaag bij de bron.
Vers 42b En ik zei: Eeuwige, God van mijn heer Avraham, als u het toch bent die mijn weg waarop ik ga, doet slagen… Vers 43 Zie ik sta boven aan de waterbron. En het zal zijn, dat de jonge vrouw die uitgaat om te putten… En ik zal tot haar zeggen: geef mij toch een weinig water te drinken uit je kruik Vers 44 En als zij tot mij zal zeggen: zowel u, drink, en ook uw kamelen zal ik drenken, zal zij de vrouw zijn die de Eeuwige bestemd heeft voor de zoon van mijn heer.

Vers 45 Ik was nog niet klaar met spreken in mijn hart, en zie! Rivka kwam naar buiten met haar kruik op haar schouder, en zij daalde af naar de bron, en zij schepte. En ik zei tot haar: laat mij toch drinken.



Vers 46 En zij snelde, en zij liet de kruik van op haar afdalen. En zij zei: drink, en ook uw kamelen zal ik drenken. En ik dronk, en ook de kamelen heeft zij gedrenkt.


Vers 47 En ik vroeg haar, en ik zei: wiens dochter ben jij? En zij zei: de dochter van Betueel, de zoon van Nachor, die Milka hem gebaard heeft. En ik plaatste de neusring op haar neus, en de armbanden op haar handen.



Vers 48 En ik boog het hoofd en boog mij neer voor de Eeuwige, en ik zegende de Eeuwige, de God van mijn heer Avraham, die mij geleid heeft op een weg van trouw, om te nemen de dochter van de broer van mijn heer, voor zijn zoon.


Vers 49 En nu, als er bij jullie […] is, door te bewijzen betrokkenheid en trouw aan mijn heer, deelt het mij mee. En zo niet, deelt het mij mee, en ik zal mij wenden naar rechts of naar links.



Toelichting

Hieronder toelichtingen op de zondagslezingen voor de komende 4 weken.