Joods-Christelijke Dialoog

Genesis 22: 12

Deze bijdrage van Lukas de Groote verscheen eerder in Stethoscoop op Genesis, uitgegeven door de stichting Amphora Books, 2010.

Knaap en knapen

De NBV vertaalt dit vers zo:
‘Raak de jongen niet aan, doe hem niets! Want nu weet ik dat je ontzag voor God hebt: je hebt mij je zoon, je enige, niet willen onthouden.’

De Herziene Naardense Bijbel heeft:
Hij zegt: steek je hand niet uit naar de jongen, en doe hem niet wát-dan-ook aan; want nu wéét ik dat je ontzag hebt voor God, jij, en je zoon, je enige, niet van mij hebt weggehouden!

Dit hoofdstuk dat ‘meestal ‘het offer van Isaäk’ genoemd wordt heet in de Joodse traditie ‘de binding van Isaäk’, want in vers 1 zegt de schrijver al direct dat het een proef, een beproeving is, en dat het offeren van Isaäk niet zal plaatsvinden.
Iets van de betekenis van dit verhaal kunnen we al vinden in vers 2, waar God tot Abraham zegt: ga, jij… In Genesis 12:1 sprak de Eeuwige deze zelfde woorden en daar moest Abraham alle banden met zijn voorgeslacht opgeven. Hier moet hij heel zijn toekomstverwachting opgeven. En wat volgt is symbooltaal: hij moet zijn zoon offeren, de enige zoon die hem overgebleven was na het offer van het wegsturen van zijn oudste zoon in Genesis 21. Nadat God Abraham gedwongen had Ismaël te laten gaan, moet hij nu zijn laatste hoop op nageslacht opgeven. Daar gaat het om! Om het opgeven van het laatste sprankje hoop. Dat deze God geen mensenoffer wil, hier niet en nooit, is wel duidelijk uit veel bijbelteksten zoals o.a. Jeremia 7:31-32.
Abraham is bereid tot het uiterste te gaan, ook als dat betekent dat hij alles waar hij op hoopt op moet geven, maar hij zal zeker geen mens doden omdat God dat van hem zou vragen. God vraagt dat ook niet! In het hele verhaal staat nergens dat God ‘de jongen’ opeist. Wel de zoon, waar Isaäk mee bedoeld is (tien keer wordt het woord ‘zoon’ genoemd).
Het woord ‘jongen/knaap’ wordt voor verschillende personen gebruikt: in vers 3 zijn het de twee knapen die meegaan met Abraham en Isaäk. In vers 5 worden dezelfde knapen bedoeld, maar het woord ‘knaap’ in dit vers slaat op Isaäk. Ook in vers 12 is sprake van één knaap, en ook daar is Isaäk bedoeld. Tenslotte wordt het woord ‘knapen’ nog gebruikt in vers 19. Mijn opvatting is dat daar alle drie eerder genoemde knapen bedoeld zijn. (Opmerkelijk is dat in vers 19 Abraham terugkeert naar zijn knapen; was Isaäk wel met zijn vader op de berg?).
De vraag hierbij is wie deze twee knapen zijn? Meestal wordt, uit verlegenheid, maar gezegd dat het Ismaël en Eliëzer konden zijn. Maar Ismaël was in Egypte en Eliëzer was al een oude man.
Nee, de eerstvolgende keer dat er gesproken wordt van ‘de twee knapen’ is in Genesis 25:27. Daar worden bedoeld Ezau en Jakob.
In het bijbelse denken is het zo dat als iemand voortijdig sterft, in hem ook zijn potentiële nageslacht sterft, dat ooit door hem verwekt had kunnen worden. Als hier Isaäk als knaap zou sterven zouden ook in hem zijn twee kinderen sterven, die in potentie in hem aanwezig waren. Maar Isaäk sterft niet, alleen geeft zijn vader zijn verwachtingen, uitgedrukt in het woord ‘zoon’ op als God dit van hem vraagt.
Het woord ‘zoon’ is in het Hebreeuws ‘ben’ dat samenhangt met het werkwoord ‘bana’, dat ‘bouwen’, ‘opbouwen’ betekent. In een zoon (en dochter, dat in wezen hetzelfde woord is, maar dan vrouwelijk) bouwt men voort. En alles waar Abraham zijn hoop op gevestigd heeft, de enige die voort kan bouwen, is Isaäk, en dat perspectief moet hij opgeven. Maar een mens, een kind doden, nee nooit!
Nota Bene: de NBV heeft voor ‘knapen’ als vertaling ‘knechten’, en voor ‘knaap’ ‘jongen’. Oussoren heeft het over ‘hulpjongens’, ‘jongens’ en het enkelvoud vertaalt hij met ‘jongen’.

Toelichting

Hieronder toelichtingen op de zondagslezingen voor de komende 4 weken.