Joods-Christelijke Dialoog

Zondag 31 januari 2021

Gedachten bij Deuteronomium 18:15-20
door Leo Mock

De verhandeling over de profeet is niet los te zien van de tekst in het hele hoofdstuk 18 en dat van het voorgaande hoofdstukken 16 en 17. Hierin lezen we over de rechtsorde in de ideale samenleving – gebaseerd op uiterste rechtvaardigheid (Deut. 16:19-20) – die men ooit zal stichten wanneer de Israëlieten de Jordaan over zullen steken. Hierin spelen verschillende instituten en type leiders een rol. Allereerst spelen rechters (sjoftim) en ordehouders (sjotrim) een belangrijke rol (16:18). Maar ook de priester als rechter en wetsdrager heeft hier een belangrijke rol in (17:8-12). Een nieuwe vorm van leiderschap is het koningschap dat hier in Deuteronomium wordt geïntroduceerd – met de nodige veiligheidsmaatregelen . Een koning mag niet te veel geld, vrouwen en paarden hebben – niet te veel pracht en praal dus (17:14-17).
Ook de koning moet God’s wet gehoorzamen en een kopie van de Tora schrijven (of laten schrijven?) en zijn hele leven daarin lezen. Hierdoor zal de koning God vrezen, zich aan de et houden in plaats van zich hierboven stellen, en zich nederig opstellen en zijn koningschap een lang leven beschoren is (17:18-20). Priester, rechter, ordehandhavers en koningen zorgen voor rust, stabiliteit en een goede materiële omgeving. Maar dat is niet voldoende. De mens wil meer. Zekerheid. Want het leven is kwetsbaar en geluk broos en wie weet wat de dag van morgen brengt? Bovendien hoe goed en rechtvaardig de samenleving ook mag zijn als collectief; individueel kan een persoon het minder goed getroffen hebben door een slechte economische positie, een slechte gezondheid of ander leed.
Hoe gaat de mens met onzekerheid om? In die tijd betekende dat het gebruik van allerlei magische praktijken die een gruwel zijn in de ogen van God (18:12): Onder u zal er niemand worden aangetroffen, die zijn zoon of zijn dochter door het vuur doet gaan, die waarzeggerij pleegt, geen wichelaar, uitlegger van voortekenen, of tovenaar, Geen bezweerder, niemand, die de geest van een dode of een waarzeggende geest ondervraagt of die de doden raadpleegt (18:10-11, NBG 1951). Wat heeft God dan wel te bieden aan Israël?
Niets minder dan de profeet: Een profeet uit uw midden, uit uw broederen, zoals ik ben, zal de Eeuwige, uw God, voor u doen opstaan; naar hem zult u luisteren (18:15). Uiteraard is het ultieme weten het horen van Gods stem en wil zélf, maar dit is zo intens en uitputtend dat een normaal aards functioneren onmogelijk is. Israël zelf ervoer dat bij de Openbaring: Zoals u van de Eeuwige, uw God, gevraagd hebt op de Choreb, op de dag der samenkomst, toen u zei: Ik wil niet langer de stem van de Eeuwige, mijn God, horen en dit grote vuur niet langer zien, opdat ik niet sterve (18:16, naar NBG 1951). Daarom is een bemiddelaar in de vorm van een profeet nodig. Want een profeet geeft de grootst mogelijke zekerheid over wat de mens te doen staat – het is Gods stem in menselijke taal – Ik zal mijn woorden in zijn mond leggen, en hij zal alles tot hen zeggen, wat Ik hem gebied (18:18, NGB). Vandaar dat de mens de profeet gehoorzamen moet, maar de profeet moet ook de waarheid spreken en niet profetie valselijk claimen (18:19-20). Het Woord claimen terwijl dat niet terecht is, is een groot onrecht en maakt misbruik van mensen hun goedgelovigheid. Want waarheid en vertrouwen zijn het fundament van de rechtvaardige samenleving.

Toelichting

Hieronder toelichtingen op de zondagslezingen voor de komende 4 weken.